dagboekfragment uit 1951
De tekenaar is 42 jaar
Afwisselend toerden ze in de auto van zijn vriend en dan weer in die van de vriend zijn schoonvader naar de mooiste plekjes van het eiland Texel. Hij was uren aan het strand en liet daar met genot de wijdheid en de rust over zich komen.
Luc voelde, na dagen van slopende spanning, de krachten in zich groeien. Zijn slaap was lang en diep in het ruime bed. Geen kinderstem kwam die de rust verstoren. Smakelijk ontbeet hij met zijn gastvrouw en proefde het eitje en de goede boter.
Vertrouwelijk liep hij met haar, de vrouw van 'beteren huize' door het dorp. De bewoners van de kleine huisjes, aan elkaar door en door bekend, hadden hun groet en hun praatje klaar. Waar ze de achterdeur open vonden en de bewoonster niet thuis bleek, liepen ze toch zo'n huisje binnen, als er iets moois te zien was, bijvoorbeeld een schilderij van de schilderes van het Eiland.
Met één blik wist Luc: "Haar werk is goed, en doordrenkt van de sfeer van haar eiland. Het is kleurig en ruim gedaan met een vakmanschap dat respect afdwingt."
De wens deze schilderes te ontmoeten kwam ook zonder veel omhaal tot daad. De auto zwenkte de weg af bij een klein huisje midden in de polder. Daar stond de vrouw die zo vaardig het penseel voerde, midden in de rommel van haar gedoe.
De schilderes, hier geboren en getogen, was een apart type geworden, altijd met honden om zich heen, nauwelijks toonbaar gekleed en met een huis waar het een 'gribus' was. Voor haar huisje was ze bezig met iets dat op wasgoed leek, een grauw en grof stuk onderkleding. Dat hing ze te drogen over een kippenren die op de bleek voor haar deur stond. Morsig en vuil was de aanblik van haarzelf en van het kamertje waar ze ons binnenliet.
Voor de deur lag op een stoel, zorgvuldig toegedekt, een konijntje met een verlamde poot. Uit een la haalde ze een lithografie van een dood vogeltje, zo fijn gedaan en met zoveel liefde getekend dat je in staat was de viezigheid te vergeten.
"Ja, die gaten in mijn kousen…, jullie moeten maar niet zo nauw kijken. Ik heb het druk met mijn andere werk. En die spinnenweb daar in de hoek van de aanrecht, ja dat zit zo: toen ik de bordenkwast gebruiken wou, was daar juist een spin bezig een web omheen te weven. Natuurlijk ga ik dat beestje z'n werk niet stuk maken en dus nam ik een lapje waar het ook wel mee ging."
En vlak daaroverheen haar verhaal over de academiestudie in Amsterdam en Antwerpen en Berlijn.
"Deze ets (een prachtig stuk werk) is een voorstelling van mijn eiland. Die heb ik gemaakt op een manier die voor mezelf een openbaring was."
Haar bronzen kop met harde ogen en dito stem waren als een lomp en boers masker, de ruwe bolster van een wonderlijke vrucht. Een ongecultiveerde een onverzorgde morsige mantel bedekte een hart waarvan de warmte doorstraalde in haar werk en in de zorg voor een ziek konijntje.
Naar het zeggen van de eilandbewoners, had ze eens als een niet onknap meisje vlak voor het huwelijk gestaan. Maar dat ging toen plotseling niet door. Daarna (verbitterd en teleurgesteld) had haar weg de vreemde koers genomen, die van een rare, gedesillusioneerde vrouw.
Nu vond ze haar hechting in haar kunst en bij een dier. Die vormden de reddingsplank die haar met de oever van het gewone mensenleven bleef verbinden.
Wat een merkwaardige ontmoeting, dacht Luc later, bij het terugdenken aan die mooie dagen op dat eiland. Haar leven gaat op in het weergeven wat aan schoons haar boeit. Maar zelf zit ze vast in modder van wanorde. Haar leven mist elk comfort en - althans voor een buitenstaander - alle fleur en alle aantrekkelijkheid.
Werd dit nu als een gemis gevoeld door het burgermannetje Luc? Een nette collega met een wit boordje om en een keurig gezin, die, om dat alles in stand te houden, aan ketentjes vastzit. De vlucht omhoog, naar werk dat werkelijk kunstwaarde heeft, is er daarom niet bij.
Luc wist met deze laatste omschrijving zichzelf getekend.