simon carmiggelt herfstbloemen colijn en de AR Buthdijk, Axel buurman Millenaar de molen van Cappon pioenrozen moeder Krina   DE TEKENAAR   aan de Amstel PCB-kalender Kuiphof meneer Visser


terug naar start

dagboekfragment uit 1927

De tekenaar is 18 jaar
We kregen ook een andere brief van broer Bram waarin hij het volgende schreef:
Ik ben al een hele poos moe en eindelijk eens naar de dokter gegaan. Die heeft me onderzocht en meende te moeten constateren dat mijn rechter bovenlong niet in orde is. Op advies van hem ben ik naar Dr Hooiweg gegaan, specialist voor longen en TBC. Vanmorgen ben ik op het consultatiebureau onderzocht. Ik werd ingeënt met een soort stof waaruit men later zien kan wat het wordt.
Op mijn vraag of het erg was, werd mij geantwoord: "Kom over 14 dagen terug. Dan wordt u weer onderzocht en wordt er tevens een foto gemaakt van de long." Overigens moet ik voorlopig kalm werken en me niet druk maken.


Het viel mee toen Bram thuis kwam. Wel zag hij er niet zo goed uit, maar hij ziet altijd bleek. Hij was opgeruimd, had geen koorts en wou er helemaal niet van weten (zoals wij hadden gedacht) de eerste 14 dagen thuis te blijven en te rusten.
"Kalmer werken heeft dokter gezegd. Niet: je moet rust nemen. Waarom zou ik thuis gaan zitten en niets doen? Zolang het niet erger wordt, denk ik daar niet aan."
Hij is dus weer naar Goes gegaan.
Wat zal het onderzoek uitwijzen? En zijn we niet te gauw geneigd iets donkerder te zien dan het werkelijk is?

Naast mijn kamertje, in dat van vader en moeder hoor ik gesnik. Er kwam bericht van Bram. Hij moet naar een sanatorium. Hoe zou ik nu gewoon m'n werk kunnen doen dat ik van plan was, na zo ontroerend schrijven van m'n lieve broer?
Mijn werk ben ik vandaag gaan opzeggen. Ik word zo moei als een hond, en waarom me nu nog druk gemaakt, nu ik toch naar het sanatorium moet?
Ja, dat woordje klinkt hard hé? Sanatorium! Maar ook daar zit weer verschil in. Er zijn daar mensen die erg zijn aangepakt en niet meer genezen. Daarentegen ook weer anderen die er goed uitkomen. Menselijk gesproken is er voor mij zeker kans op genezing. Het kan ook langer duren dan vijf maanden, maar dat is niet erg. Hoofdzaak is: dat ik weer beter wordt, al kost het nog zo veel. Wat ze ook met mij zullen doen, als het gaat om beterschap wil ik alles doormaken.
Graag wil ik nu van jullie aanbod gebruik maken om terug te komen. Dan blijf ik totdat ik naar het sanatorium ga.
Jongens, werk nu maar hard hoor en wees zuinig, want ik zal jullie beurzen leeg maken. 't Is toch wat hé?
Geliefde ouders, ik eindig met deze vraag: willen jullie opgewekt zijn en blijven? Want er is niets ter wereld slechter dan verdrietig zijn, denk daarom. En wees berustend: Wat God doet, is welgedaan. Eenmaal komen wij toch allen te sterven.

O Bram, jongen, wat moet er onder het schrijven van deze brief in je zijn omgegaan? Nu is er de verbijsterende gedachte aan het eind van een dergelijke ziekte. Je zal denken aan Kees, onze gestorven broer, en ook aan het einde van Wim.
Bram klemt zich vast aan het anker van hoop. Tragisch probeert hij zelfs vader en moeder gerust te stellen. En aan het eind van z'n brief, net als altijd:
Zo'n grapje kost 800 gulden. Gelukkig dat ik dat zelf niet moet betalen, want dan ging ik failliet hoor!

Bram is thuisgekomen en wacht totdat hij moet vertrekken naar het sanatorium.
"Ik voel op het ogenblik niet dat me iets mankeert. Ik zou zo weer willen gaan werken."
Ja, soms is het echt of hem niets scheelt. Bram is zoals altijd. Maar ook zijn er ogenblikken waarin een moeie, zieke trek over heel zijn wezen ligt. Op het ogenblik is zijn meisje Koos hier. Bram lag uitgestrekt op de ruststoel, moe en met gesloten ogen, en heel dicht bij hem, zat Koos, zich over hem buigend, liefhebbend.

Morgen moet hij naar het sanatorium en moeten zij afscheid nemen. We zien er allemaal tegenop. Zonder hoop op herstel hoeft Bram echter niet weg te gaan. Z'n hoesten is al veel minder sinds hij thuis is. Z'n temperatuur neemt niet toe. Dat zijn goede tekenen.