dagboekfragment uit 1945
De tekenaar is 36 jaar
Eind april worden de spanningen groter. De berichten zijn van dien aard dat het beëindigen van deze vreselijke oorlog elke dag een feit schijnt te kunnen worden.
Vooralsnog lijkt me deze berichtgeving voorbarig. Op dit ogenblik, zondagavond negen uur, knallen geweerschoten. Die doen onze straten - een poosje geleden nog met opgewonden mensen gevuld - weer leeg en verlaten zijn. Nee, het lijkt me verstandig nog geen overmoedige dingen te doen van openlijk vreugdebetoon en dergelijke.
Wat wordt het einde van onze grote druk langs verschrikkelijke wegen van bloed en tranen bevochten. Men zal mij niet zonder meer onverdeeld uitgelaten en met de massa op straat in uitbundige feestroes vinden. Niet dat onze blijheid niet groot zal zijn. O, we zullen het niet aankunnen, zo geweldig zal het zijn: geen oorlog meer. We zullen 's avonds weer naar buiten kunnen, ons vrij bewegen, gauw wellicht iets van onze geliefden horen. We zullen op reis kunnen gaan naar hun toe.
De gevangenissen zullen opengaan. De honger, die in deze stad duizenden slachtoffers eiste, zal worden verdreven door de aanvoer van voedsel. Dat zijn de grotere verheugende gevolgen.
Om nog maar niet te spreken van het grote goed van de geestelijke vrijheid en weer een natie te zijn die haar publieke levensbeschouwing niet langer opgelegd krijgt van de machtige naziebuurman die te vuur en te zwaard iedereen bedreigt die andersdenkend is.
En nu is het dan zover. Overstelpend zijn de belevenissen die nu al bijna een week lang ons in een voortdurende feestroes bezighouden.
We zijn bevrijd.
Vandaag voor een week kwam in onze verlaten straat 's avonds om ongeveer half negen een ongelooflijk bericht.
"Duitsland heeft gecapituleerd".
Toen zijn wij, gevangenen, met dit prachtige zomerweer om 's avonds zeven uur al in onze huizen opgesloten, uitgebroken en naar buiten gegaan, aarzelend eerst, dan wat vrijer.
Een wonderlijke avond werd het. De blijheid om het ongelooflijke schoot iedere keer weer in me omhoog. Stijf gearmd in de ongedwongen blijdschap van die avond legden we de reserves af. Dansen en springen wilden we. Als kinderen uiting geven aan ongebreidelde vreugde.
Hier en daar kwam een vlag te voorschijn. Die wapperde in de kille wind, die bij het vallen van het donker opstak. Eerst hadden we nog geluisterd naar de radio, bij Wim T wiens portret ik onderhanden heb. Daar hoorde ik zelf, door de koptelefoon in een Engelse uitzending in het Duits, het bericht van de Capitulation.
De mensen dromden samen, bespraken het grote nieuws. De volgende ochtend om acht uur zou het echter pas ingaan, dus uiterlijk vreugdebetoon moesten we nog even uitstellen.
Thuisgekomen staken we een kaars aan en bij dat zachte lichtje vierden we feest. Een busje gecondenseerde melk, het laatste, kwam tevoorschijn. Zo ook de laatste paar lepeltjes chocola, nog bewaard uit de mand die ik van de ouderlingen kreeg bij mijn thuiskomst uit het ziekenhuis, nu vier jaar terug. Buurman Van den Heuvel deelde een sigaret mee, nog een echte Condy.
In het halfdonker heb ik gauw wat hout gehakt op het trottoir, en ons wonderkacheltje snorde. En daar aten we, midden in hongerend Amsterdam, onze Zweedse boterham met een stukje kaas van Burggraaf bij een beker echte chocolademelk met suiker.
Daarna lazen we de feestpsalm der dankbaarheid. Psalm 103.
Annie en Piet, getooid met oranje en het heerlijk rood-wit-blauw van onze driekleur, stonden in de grote drukte van wachtende rijen aan mijn hand. Wij beleefden iets van vroeger.
Voor Koningin en Vaderland klopten de harten. In hoogtijdagen van vroeger kwam dat tot uiting in de wapperende kleuren van de Nederlandse vlag. Dit maakte de vreugde in m'n hart tot dat niet onder woorden te brengen geluk.
"Ik heb u lief mijn Nederland."
Voor de kinderen was dit iets geheel ongewoons, een allerwonderlijkst beleven. De entourage, de wapperende vlaggen, de fleurige tooi van de nationale kleuren en de feeststemming, voor ons oud en vertrouwd, is nieuw voor hen.
Zo zagen we de Canadezen binnenkomen, een historische gebeurtenis. In de Noorder Amstellaan beleefde ik met mijn twee kinderen de intocht van onze bevrijders, gebruinde, wel doorvoede, gemoedelijke kerels. Het barre oorlogstuig was overdekt met bloemen en afgeladen met vrouwen en mannen, kinderen, meisjes en jongens die hen jubelend begroetten. Als overwinnaars kwamen ze, vrijheid en voedsel brachten ze mee. Velen maakten de zegetocht naar de Dam op allerlei soorten voertuigen mee.
In een trieste rij zag ik daarentegen in de richting Berlagebrug een rij Duitsers, de verslagenen, onze stad verlaten. Verdween daarmee nu de donkerheid, de angst, de honger die ons leven geboeid en gevangen hield, zoveel maanden en jaren lang? Dit is een nog niet te verwerken gedachte.