dagboekfragment uit 1946
De tekenaar is 37 jaar
Toevalligerwijs kwamen op diezelfde middag in dat kleine zolderkamertje nog een paar kunstbeoefenaars en belangstellenden, alles tezamen een echt bohémien stelletje. Deze visite werd een typische ontmoeting, een voor mij niet alledaagse belevenis.
Het gesprek, toen we daar allen met passen en meten waren gezeten, sprong eerst een beetje zoekend en tastend heen en weer. Het kwam goed op gang door de als laatste binnengekomen oom van Sanders, de heer Edel. Deze ging zonder veel omhaal een paar gedichten zeggen, door hem geschreven bij de geboorte van zijn eerste kleinkind en een vers bij het sterven van zijn moeder.
"Ik heb het zo geschreven dat ik alleen maar m'n pen bewoog. Het werd me als 't ware ingefluisterd, gedicteerd."
Een soort woordelijke inspiratie dus. Een paar verzen die prachtig liepen spanden ons aller aandacht, niet in het minst door hun gevoelige voordracht. Hij richtte zich daarbij vooral tot Wim Kramer wiens oordeel als schrijver hij daar graag over wilde horen.
Dit werd de inzet van een spannend gesprek. Als grote vraag kwam als onderwerp naar voren de figuur van Han van Meegeren, veelbesproken in de kunstwereld van deze tijd. Een van de aanwezigen was Koning, binnenhuisarchitect in spé, die een opdracht had voor een monument voor gevallen illegale strijders. Deze kwam ter illustratie van de capaciteiten van Van Meegeren aanzetten met een verzamelwerk: het album dat van Meegeren in de oorlogsjaren opdroeg aan Mein Lieber Führer Adolf Hitler. In dat album staan grote reproducties van Van Meegerens voornaamste werk.
Hierom ontspon zich een hevig debat waarop Sanders de toon van de felste kritiek voerde waarmee ik het geheel eens was. Edel voerde de rol van verdediger en bewonderaar. Er kwamen ter vergelijking voorbeelden van het werk van Jan Mankes, J Sluyters, Rodin, Frans Hals en natuurlijk Rembrandt op tafel en tenslotte het aan de wanden prijkende en uit portefeuilles opgedolven werk van Sanders zelf.
Heer Edel kreeg zoveel indrukken te verwerken dat hij op een gegeven moment krijtwit wegtrok in z'n gezicht. Met een glas water en een poosje rustig zitten moest hij bijkomen. De dikke rook uit de dampende pijpen en sigaretten zal daar het zijne wel aan hebben bijgedragen.
Ikzelf nam een levendig aandeel in dit gesprek. Doordat we de zaak van alle kanten benaderden, kregen ook alle aspecten, de techniek zowel als het wezen van de beeldende kunst, hun beurt.
Tot op het moment van mijn haastig opbreken om nog de laatste tram naar Amsterdam te halen, was dit een hoogst interessant en voorzover ik zien kan belangrijk bezoek. Het giste en broeide er; het leven klopte er warm. Alle miezerigheid en burgerlijkheid in de slechte zin van 't woord was er vreemd.
Waarschijnlijk zou je ook kunnen zeggen dat deugd en zonde in onze gesprekken op gespannen voet leefden. Spanning en romantiek stonden in wonderlijke mengeling in m'n gedachten, in een zekere harmonie.
Voor de tijd van het jaar was er een onnatuurlijk stille luwte. Op het IJ spiegelden de lichten zich in het wateroppervlak. Toen ik hotsend over de stenen en in zachter cadans over de asfaltstraten op m'n karretje met massieve banden naar huis reed, was daar de prachtige stad om me heen. Achter vele vensters lokte in schone schijn de zwarte zonde, de afgrond. Maar de prachtige gevels in het maanlicht en in het lantaarnlicht spraken hun prachtige taal van geestescultuur. Ik reed daar in de bijna luwe voorjaarsavond tussendoor.