dagboekfragment uit 1941
De tekenaar is 32 jaar
De patiënt naast me ondergaat een bloedtransfusie. Dokter en zuster zijn druk bezig. In hun handen kleurt achter blikkerend glas het bloed dat mijn lijdende buurman nieuw leven moet toevoeren. Achter de witte schermen heeft een worsteling om het leven plaats. Here, doe het gelukken. Diepe stilte heerst er, alleen het getik van de druppelaar breekt die stilte. De patiënt ligt rustig nu. Een zuster staat er oplettend bij. Zo-even boog de gezonde zoon zijn blozende kop met een zwarte haardos over het in en in bleke gezicht van zijn vader. Hoorde ik dat hij ook als bloedgever dienen kan? Zijn nu misschien de dokter en de assistente bezig zijn bloed af te nemen om dat straks aan zijn vader te geven? Inderdaad is het zo geschied.
Mijnheer Engel, zo heet mijn buurman, liet de koptelefoon hangen terwijl hij toch best kon luisteren naar de evangelieverkondiging op deze zondag. De korte morgenwijding werd wel door hem beluisterd. Op mijn vraag had de hoofdzuster hem een koptelefoon aangereikt. Later, in de korte morgenwijding van deze nieuwe dag, leest de zuster een meditatie.
"God is ons een toevlucht en sterkte. Hij is een hulp in benauwdheden. Hij balsemt de wonden."
Hoor je dat, mijnheer Engel? Misschien wel. Hij ligt met gesloten ogen. De gehele nacht was hij rustig. Hij sliep zelfs tijdens het beëindigen van de bloedtransfusie, toen ook de volle kolf bloed van zijn zoon hem was gegeven. Net werd hij wakker. Hij had last van de lamp die midden in de kamer hangt en verzocht die uit te doen. Mijn kleine leeslampje verlicht vanuit mijn hoekje de gehele kamer.
Om zijn bed staan witte schermen met daarachter schimmig beweeg. Door zijn bezoekers bij het vertrek werd gezegd: "Hou je maar goed." Ocharm, als wij onszelf goed moesten houden!
Op onze kamer heerst de diepste stilte. Tussen de schermen worstelt een leven. Is het de eindstrijd met de laatste vijand? Hoe dringt mijn hart om het nog in het oor van de worstelaar te roepen: "De Here Jezus zegt: roep mij aan in de dag der benauwdheden en ik zal er u uit helpen." Maar ik ben patiënt. Zusters en dokter beijveren zich voor hem. Ik kon één woordje aan hem kwijt.
Het scherm stond eerst zo dat ik zijn gelaat nog net kon zien. Zelf een handje helpend, trok hij er zo aan dat ook dit contact tussen ons werd verbroken. Dus zwijgen we. De klok tikt nadrukkelijk. Tot een zuster zegt hij: "Ik red het niet zuster, het gaat verkeerd, mijn hart bonst." De zuster moet nu over hem gebogen staan. De zoon loopt onrustig af en aan. Zijn bevende stem zegt: "Moeder komt." Even maar staat hij bij zijn vader.
"Ken u me nog?"
"Jazeker zoon."
Waarom gaat die zoon nu niet bij zijn vader staan en gaat hij zo bevreemd achteruit? Hoe kan hij dat doen? Kan hij anders niets zeggen dan "moeder komt"? Nu duw ik het scherm opzij:
"Hebt u pijn, meneer Engel?"
"Ja, het gaat verkeerd."
"Maar de Here Jezus kan u helpen, dat weet u toch wel?"
"Ja, ik heb het al gevraagd."
"Hij zegt: roep mij aan in de dag der benauwdheid en ik zal er u uithelpen, weet u wel? Hij zegt ook tot u: komt allen tot mij die vermoeid en belast zijn. Bidt tot Hem, bid!"
"Ja-ja, ik heb het al verscheidene keren gedaan."
Ik dank de Here dat ik dit mocht zeggen. Een wondere voldoening doorstroomt me. Ik mocht een woordje van Zijn liefde zeggen. Heb ik nu mijn boodschap gedaan? Zal ik nu maar gaan rusten? Zou straks misschien de koning der verschrikking voor de tweede keer zo dicht bij me komen?
Weer stroomt het licht van een nieuwe dag onze kamer binnen en over onze bedden, ook over het lege bed van mijn heer Engel, die om half een vannacht overleed. In de nachtelijke stilte hoorde ik de laatste, kort rukkende ademhaling, als het geflakker van een vlam, voordat ze uit gaat. En toen ineens was daar de totale stilte. Grauwe schaduwen hebben toen m'n bange ziel een ogenblik bevaren. De dood, zo nabij, deed me berging zoeken.