Atoom, geschiedenis
- Het woord 'atoom' verscheen voor het eerst in de Griekse Oudheid, 400 v Chr, toen de fylosoof Democritos het begrip toepaste:
"a-tomos = niet snijdbaar"
Hij bedacht het allerkleinste deeltje van een stof. Denk je maar in: één kristalletje suiker dat je met een scherp scheermesje probeert in zo fijn mogelijke stukjes te snijden. Op een gegeven moment gaat dat niet meer. Het suikerdeeltje kan niet meer verder worden doorgesneden. Dan heb je het deeltje dat niet meer verder gedeeld kan worden.
Wel een wat theoretische gedachte, want allang voordat je bij de moleculen bent uitgekomen, moet je al afhaken; het scheermesje is veel te grof om zo fijn te kunnen werken.
Dat het zo klein zou zijn als wat wij tegenwoordig atomen noemen, had Democritos vast niet gedacht.
De eigenschappen van een stof hangen volgens Democritos direct samen met de vorm van dat kleinste deeltje: bijtende stoffen moeten wel naaldvormige atomen hebben, omdat ze prikken. En suikeratomen moeten wel een ronde vorm hebben, zo lekker zoet als ze smaken op de tong.
Elke stof heeft dus zijn eigen atomen en omdat er vreselijk veel stoffen zijn, zijn er ook vreselijk veel atomen in de visie van Democritos.
Daar denken wij anders over.
-
John Dalton (1803) kwam op het begrip 'atoom' terug als de elementaire deeltjes waar alle stoffen uit opgebouwd zijn. Maar volgens hem is het aantal atoomsoorten beperkt en worden de verschillende stoffen opgebouwd door het koppelen van diverse atomen (= molecuul).
- Thomson (1897) ontdekte het elektron in het atoom.
- Rutherford (1871) ontdekte de atoomkern en de samenstelling daarvan.
- Tegenwoordig weten we veel en veel meer over de deeltjes van atomen, zoals onder andere de
quark en het
neutrino.