Vooronderzoek (zuivere stof)

  1. Algemeen:
    1. Noteer de kleur van de stof
    2. Doe de vlamkleuring
    3. Noteer het gedrag bij verhitting (sommige stoffen ontleden bij verhitting, waardoor smeltpunten of kookpunten niet bepaald kunnen worden)

  2. Vaste stoffen (s):
    1. als je de stof polijst krijg je een metaalglans. Ook blijkt de stof geleidend: Het moet een metaal zijn, een stof dus met een metaalrooster.
      Voorbeelden: rood: koper, geel: messing of goud, bruinrood: brons, sterk aangetast / roestig: (zeer) onedel
    2. de stof heeft een laag smeltpunt en is niet geleidend:
      Het moet een molecuulrooster zijn
      • onderzoek de oplosbaarheid van de stof in verschillende (a)polaire oplosmiddelen.
      • onderzoek vervolgens d.m.v.:
      • indicator (indien aq)
      • spectrometrie
      • chromatografie
    3. de stof heeft een hoog smeltpunt en is niet geleidend:
      Het zal een ionrooster zijn.
      • Meng de stof met water en onderzoek:
        • de oplosbaarheid
        • de geleidbaarheid
        • met een indikator
        • doe spectrometrie (o.a. de vlamreaktie)
        • doe chromatografie

  3. De stof is vloeibaar.
    Denk hierbij aan een aantal mogelijkheden:
    • polaire/apolaire moleculen
    • kleine/grote/langwerpige moleculen
    • waarschijnlijk geen roosters
    • onverzadigde koolstofketens
    Onderzoeksmogelijkheden:
    1. mengen met (a)polaire vloeistoffen
    2. viscositeit
    3. kookpunt
    4. spectrometrie
    5. (gas)chromatografie

  4. Je moet een gas (g) onderzoeken.
    De stof zal opgebouwd zijn uit kleine, lichte moleculen met weinig dipoolkarakter
    Onderzoeksmogelijkheden:
    1. oplosbaarheid in vloeistoffen
    2. gaschromatografie