Opdracht 09-27
Leg uit of de volgende zouten eventueel de mogelijkheid hebben om protonen af te staan of op te nemen:
natriumcarbonaat en calciumwaterstofcarbonaat.


Antwoord:
Na2CO3 is opgebouwd uit de ionen Na+ en CO32-.
Als je dit zout in water oplost komen alle ionen vrij; de stof is namelijk goed oplosbaar.
Na+ doet niets met water en vormt geen zuur of base.
CO32- echter is een ion dat met water reageert, daar H+ ionen uithaalt, en dan blijft er van dat water OH- over, die H+ kunnen opnemen. Een oplossing met deze carbonaat-ionen zal dus basisch reageren.
Kortom, een oplossing van natriumcarbonaat (=soda) zal basisch reageren en een pH-waarde boven de 7 hebben.

Calciumwaterstofcarbonaat. heeft de formule Ca(HCO3)2 en zal in water oplossen (alle waterstofzouten zijn oplosbaar). Daarbij vormen zich de ionen Ca2+ en HCO3-.
Calciumionen hebben praktisch geen invloed op de pH van een oplossing, ofwel, is nauwelijks zuur of basisch.
HCO3- echter is een ander verhaal: Dit ion is amfoteer; kan protonen opnemen (en H2CO3 vormen) en kan protonen afstaan (en CO32- vormen).
Als een ion zowel zuur als basisch kan reageren is de vraag welke neiging de sterkste is: de zure of de basische. We onderzoeken de zuurconstante en de baseconstante van HCO3-, want wie het grootst is die wint.
In tabel I vindt je de waarden:KA = 10-10 en KB= 10-8.
De baseconstante is dus 100 x zo groot, ofwel: als base is het ion sterker dan als zuur.
Dit ion in water zal daarom een (zwak) basisch milieu veroorzaken met een pH groter dan 7.