Opdracht 09-07
  1. Zal de volgende stof een zuur zijn of niet?
    Ofwel, zal het deeltje in staat zijn protonen af te staan?
  2. Probeer in je antwoord ook het polaire karakter van de bindingen in het molecuul mee te nemen

CH4
H2
NH3
H2O
HCOOH
HCl
HCN
    H
    |
H - C - H
    |
    H
   H
  /
 S
  \
   H
H   H
 \ /
  N
  |
  H
H
 \
  O
  |
  H
      OH
     /
H - C = 0
H - Cl H - C ≡ N

Antwoord:
CH4: Een zeer symmetrisch molecuul (een zgn tetraëder) zonder enige polariteit in de bindingen.
Er zijn geen vrije elektronenparen. En er is geen enkele neiging om af te staan of op te nemen.

H2S: Een klein verschil in elektronegativiteit; er zijn twee vrije elektronenparen.
Er zal een zwakke neiging zijn om H+ af te staan; H2S is daarom een zeer zwak zuur.
Verderop zullen we nog het verband zien tussen de plaats van S in het periodiek systeem en de zuurte van deze stof.

NH3: Duidelijk wat meer verschil in elektronegativiteit; één vrij elektronenpaar.
In het molecuul overheerst de neiging om een proton te pakken, op te nemen. Het is een zwakke base.

H2O: De elektronenverdeling is gelijk aan die van H2S, maar er is een groter verschil in elektronegativiteit. Het watermolecuul kan net zo goed afstaan als opnemen (dus het is amfoteer); maar het is zowel als zuur en als base zeer zwak.

HCOOH: De binding O - H in de carboxylgroep heeft een flinke polariteit; de O heeft twee vrije elektronenparen, de H kan min of meer afgestaan worden. De stof is een zuur (en nog wel één van de sterkere uit de koolstofchemie).

HCl: Zeer sterk zuur. De binding tussen H en Cl is zeer polair en is gereed om H+ionen af te staan.

HCN: Weinig polariteit tussen H en C, maar de aanwezigheid van N veroorzaakt een kleine neiging om protonen af te staan. Het is daarom een zwak zuur.