Opdracht 05-28
Zoek in tabel 5 of in een andere tabel de derde periode van het PS op en
  1. noteer de E(lektronegativiteit) voor elk element;
  2. noteer ook de atoomstraal van elk element en
  3. leg uit waarom deze straal steeds kleiner wordt.


Antwoord:
1
=
elementen
2
=
symbool
3
=
atoom-
nummer
4
=
atoom-
massa
5
=
electro-
negati-
viteit
6
=
smeltpunt
7
=
kookpunt
8
=
atoom-
straal
(x10-12m
)
9
=
ion-
straal
(x10-12m) 
10
=
v-d-Waals
straal
(x10-12m)
Natrium Na 11 23,0 0,9 371 1156 186 98  
Magnesium Mg 12 24,3 1,2 923 1363 160 65  
Aluminium Al 13 27 1,6 933 2792 143 45  
Silicium Si 14 28,1 1,9 1687 3538 117   224
Fosfor P 15 31,0 2,1 317 550 110 212 190
Zwavel S 16 32,1 2,5 388 718 104 190 185
Chloor Cl 17 35,5 3,2 172 239 99 181 180
Argon Ar 18 39,9   84 87     192

Als je goed kijkt zie je dat van links naar rechts in deze periode de atoomstraal elke keer kleiner wordt. Dat heeft te maken met het feit dat al deze atomen een gelijk aantal elektronenschillen heeft, maar dat de kernlading steeds groter wordt.
D.w.z.: de aantrekkingskracht van de kernlading op de negatieve elektronen neemt dus steeds toe; de kern trekt de schillen steeds dichter om zich heen.
Daarom wordt het atoom naar rechts in een periode kleiner.