SCHRIJVER: |
Daan van Driel |
Opoe
Axel, februari 1926
Mijn ogen rusten op mijn oude grootmoeder die, aan het andere einde der tafel tegenover mij, zich het moede hoofd op de hand stut. Zij zit wellicht
na te denken over haar vervlogen leven, hetgeen voor haar een smartelijk leven is geweest, waarin de armoe een grote rol speelde. Welk een verschil van gedachten: Zij, aan de avond van haar leven ziet de zon langzaam wegzinken. Ik daarentegen, nog aan de morgenstond van het leven.
“Weeral een steenslik.” mopperde grootmoeder, terwijl ze in de kachel de bijna uitgebrande en vergane kolen omrakelt en er de stukjes steen uitraapt. “Er is bijna geen vonkje meer in, het wordt zo koud als een steen in huis. Almaar naar de kachel te kijken. Ik kan er haast niet bij, hé. En dan die pijn in mijn rug.
Ja-ja, het is wat te zeggen.” Ze zakt weer terug in haar stoel. Even later: “Och toe, geef me daar die bakkerskooltjes eens aan. Die akelige kachel is toch weer zo goed als uit. Dat komt anders niet dan door die steenstukken. Daar ligt zo`n kachel net op uit te gaan. Ja, haal die petroliekan daar ook nog even. Doe er maar een beetje in. Ho, niet te veel jongen, hé. Nou gaat die lucifer ook weer uit. Nu gauw de pan erop. Zo, nu zal `t wel weer gaan.”
Zo is grootmoeder maar bezig. Dan is het dit, dan dat weer waar ze over zit te praten, te mopperen en te zeuren. Het gebeurt wel dat ik kregelig word. Haastig en driftig help ik haar dan aan het gevraagde, werktuigelijk antwoord ik op haar vragen. Soms zeg ik: “Grootmoeder zit ook
telkens te zeuren.” Dan wordt ze verdrietig, of kwaad: “Nou, als je er geen zin in hebt, dan laat je het maar, dan laat je me maar sukkelen en stumperen. Je moet me niet helpen, ik zal zelf wel zien dat ik het gedaan krijg.” of: “Och kind, help me toch maar, ik heb zoveel hulp nodig. Kon ik maar weg, dan hoefde ik alles zo niet af te wachten en te vragen. Och, het is toch zo erg, hier altijd maar op 't zelfde plekje te moeten zitten, dag in dag uit, en almaar met deze pijn.”
Onder zulk gepraat van mijn grootmoeder zit ik dan mijn werk te maken, te lezen, te schrijven of te tekenen. Boven is het te koud.