SCHRIJVER:
Daan van Driel


Bewerker:
Daan van Alten


direct naar de inhoudsopgave


Voorwoord

Daan van Driel (1909 – 1992) schreef dagboeken vanaf zijn zestiende jaar, dus vanaf 1925. Hij groeide op in Axel, Zeeuws-Vlaanderen, zocht en vond als achttienjarige jongen werk in Eindhoven als reclametekenaar. Ook daar werd hij getroffen door de crisis en in 1932 zocht hij zijn heil in Amsterdam. Daar worstelde hij zich door de rest van de crisis heen, kwam de oorlog door, nam deel aan de naoorlogse wederopbouw, leed onder de jaren zestig, was tekenleraar en ging in de jaren zeventig met pensioen.
Zijn hele leven was hij gepassioneerd kunstenaar; hij tekende en schilderde altijd. Hij trouwde in 1936 en kreeg zes kinderen. In 1992 overleed hij in Kampen en werd hij begraven op Zorgvlied te Amsterdam.

Zijn dagboeken zijn gedigitaliseerd, bewerkt en uitgegeven onder de titel ‘De Tekenaar’. Van de digitale versie is een selectie gemaakt die als echt boek is verschenen (ISBN 978-90-5881-739-6).
Wat met de oorlog te maken heeft, heb ik uit dit dagboek geselecteerd om zo tot een ‘oorlogsdagboek’ te komen, een uitgebreid verslag van wat een gewone Nederlander in Amsterdam meemaakte in de oorlogsjaren.

Als de oorlog begint hebben De Tekenaar en zijn vrouw Krina één kind, tijdens de oorlog komen er twee bij. Hij verdient de kost als reclametekenaar, ontwerper van affiches, maar misschien wel meer nog met het schilderen van olieverfschilderijen, waaronder ook portretten. Zo kwamen hij en zijn gezin de oorlog door.

Amsterdam 2014
Daan van Alten (bewerker)




Inhoud

HET VOORSPEL

1940

DE 00RLOG

ziek

1941

Duitsland wint

Het dagelijks brood

1942

Leven in oorlogstijd

1943

Vakantiewerk

Kerk in Oorlog

1944

Keerpunt in de Oorlog

Winter '44-'45

1945

Laatste loodjes

Een blij weerzien

Bevrijd!

Naweeën en Herstel

Een wonderlijke bijeenkomst

Dagblad Trouw

Wim Aantjes

Broers en Van Bakels

Jaap Kruse

De Kop van TROUW

Een allerlaatste herinnering





Oorlog

Uit de dagboeken 1925 – 1992

Daan van Driel Sr.

Bewerking van Daan van Alten





Het Voorspel

In april 1935 geraakt de zesentwintigjarige reclametekenaar Daan van Driel op het Amsterdamse Weesperpleinstation, de plek waar nu nog het Rijnspoorplein is bij de Wibautstraat, verzeild in een NSB-optocht. De duizenden aanhangers van deze nieuwe beweging zijn op weg naar hun landdag in het RAI-gebouw, dat later bekend zal staan als ‘De Oude Rai’. In de dichte rijen toeschouwers voelt hij de haat van communisten en SDAP-ers. Grimmig zijn de gezichten van de politieruiters op de vurig trappelende paarden.

Het doet hem denken aan wat hij kort geleden bij het Centraal Station zag gebeuren vanuit tramlijn 5. Midden in de van haat broeiende samenscholingen begonnen opdringerige belhamels scheldwoorden te roepen. Toen gewapende ruiters inreden op de massa’s, deinsde elke onwillige met schrik terug onder de dreiging van teugelgeruk en sabelgezwaai. Koortsige paniek ontstond toen. Net als nu, zag hij ook toen de haat op de gezichten.

Ook moet hij terugdenken aan een bezoek dat hij enkele maanden geleden voor zijn werk bracht aan de directeur van het CNV. Tijdens het onderhoud had die gezegd dat ze, meer dan aan een reclametekenaar, behoefte hadden aan een politiek tekenaar.

“We willen iemand die goede karikaturen maken kan, die een en ander aan de kaak stellen.” “Zoals het waanwijze gedoe van de NSB,” dacht de tekenaar meteen. Het liefst zou hij van dichtbij de heer Mussert eens zien optreden, op een vergadering bijvoorbeeld, en zo’n karikatuur uitproberen.

Opgehouden bij zijn tramrit door de stad naar het WP, vreest hij dat de trein al aangekomen moet zijn. Aan de overzijde van de straat, zo is het afgesproken, moet zijn net gearriveerde meisje staan. Met zijn ogen zoekt hij gejaagd de rijen af. Als hij zich toevallig omdraait, gaat ze op een paar meter afstand achter hem voorbij. Ook zij kijkt in de verkeerde richting. Met een paar vlugge passen haalt hij haar in.

**********



Enkele maanden later heeft de tekenaar weliswaar het gezicht van Mussert nog niet van nabij bestudeerd, maar is hij wel getuige van verdachte Mussert-imitaties bij iemand van wie hij dat niet had verwacht. Het gaat om de voorzitter van een van de jeugdcentrales van de Gereformeerde kerken in Amsterdam, Bram Z. Om redenen van NSB-sympathieën moest deze zijn functie neerleggen en zelfs de gelederen van de Amsterdamse Gereformeerde jeugd verlaten.

De man had onbeperkt ieders vertrouwen gehad. Hij vervulde zijn functie met veel elan en vurige voortvarendheid. De vlotte welsprekendheid, waarmee zijn repertoire steeds schitterde en die door de anderen met bewondering werd geapprecieerd, zagen ze omslaan van inhoud. De vurig fonkelende ogen en radde tong, geaccentueerd met levendige gebaren, begonnen op een gegeven moment die Mussert-imitaties te vertonen.

De tekenaar, die regelmatig reclametekeningen maakt voor het CNV, moest wel protesteren tegen de aanval van Bram Z. op de vakbeweging. Een bewogen en principieel debat volgde tussen voor- en tegenstanders. Toen bleek ook dat hun voorzitter het lijfblad van de NSB, Volk en Vaderland, verrijkt had met zijn penvruchten waarin hij hetzelfde opdiste als op de debatavond. Hij werd ter verantwoording geroepen. Scherpe woorden volgden, maar ook vredelievende pogingen tot beslechting werden gedaan. Door de beklaagde werden die pogingen echter gesmoord in een stortvloed van tendentieuze heftigheden. Toen werd het te bar en is de breuk gekomen.

De tekenaar is nu in zijn plaats gekozen tot voorzitter.

**********



Het is ongeveer drie jaar later, ergens in september van 1938. Het meisje van het WP-station is inmiddels zijn vrouw geworden en hun eerste kind is geboren. Nog steeds is de grote crisis niet voorbij en het jonge gezin worstelt zich door vele dalen van het ene naar het andere schaarse hoogtepunt, als hij eens een goede opdracht krijgt. Een andere crisis wordt daarbij steeds manifester.

Hoeveel handen regelen die avond in september in spanning de radioknop om zo duidelijk mogelijk de persberichten te horen over de gespannen toestand tussen de Europese landen onderling? Wist tot voor enkele dagen bijna niemand wat voor mensen, behalve Tsjechen, Tsjecho-Slowakije bevolkten, nu weet bijna iedereen te vertellen dat daar ook Sudeten-Duitsers zijn. Over het conflict tussen die twee groepen in dat land zijn de hoofden en harten vol. Velen zien de verschrikkingen van de laatste grote oorlog voor zich opdoemen. Men huivert.

De vrede in Europa wordt zwaar bedreigd. Hitlers eisen vervullen de huizen. Door de vrede van de lentezachte septemberavond slaat zijn stem door openstaande ramen en deuren als bloeddorstig gebrul van een op roof bedachte leeuw. Het zwelt aan tot een verschrikkelijk koor als de toehoorders in het Palast hun donderende bijvallen betuigen.

Maar gelukkig, net als er geen uitzicht meer schijnt, wordt de vrede toch nog gered. De Duitse legers stonden al klaar en de omliggende landen waren tot aan de tanden gewapend, gereed tot afweer. Voor de derde maal ging de Engelse Premier Chamberlain naar Duitsland. En die laatste bespreking tussen Chamberlain, Hitler, Daladier en Mussolini kon de verschrikkelijke oorlog afwenden.

**********



In april 1939 breekt ineens de lente open na een zeer lange winter. De zon schijnt over het verkleumde leven. De tekenaar – inmiddels dertig jaar oud – wandelt door de prachtige lanen en straten in de Rivierenbuurt. In dit zuidelijke gedeelte van Amsterdam, in de omgeving van Zuider- en Noorder-Amstellaan, met vele Joodse en ongelovige bewoners, valt het op hoe iedereen profiteert van de Christelijke feestdag, de Goede Vrijdag.

Helaas, midden in deze rust en vrede spreekt men weer van oorlogsdreiging. Het schrikaanjagende bericht is nu dat Albanië werd overvallen, vandaag, op deze zelfde Goede Vrijdag! Het Paasfeest staat voor de tekenaar als licht tegen de donkere achtergrond van de laatste persberichten, als op de schilderijen van Rembrandt. Het nieuws is als een zwarte wolk die, voor de zon schuivend, het schitterendste landschap grauw maakt.

**********



Op 1 september klinkt de stem van Hitler die het sein tot de aanval geeft. Net als een jaar terug hoort men via het radiotoestel die stem met de daverende bijval Sieg Heil! Nu is de strijd ingezet. Na die ene dag al maken de krant en het persbureau voor de microfoon melding van vele slachtoffers.

Bijna een jaar lang heeft deze dreigende onweersbui zich aangekondigd. Tussen hopen en vrezen heeft de mensheid geleefd. De nog niet uitgebroken oorlog werd een zenuwenoorlog genoemd. In de voorbije week heeft de spanning zijn hoogtepunt bereikt.

Bij het  sluiten van het niet aanvalspact tussen Berlijn en Moskou stond de hele wereld perplex, maar nu heeft Duitsland met zijn Führer met woeste kracht het lot van volken en landen in handen genomen en de verschrikkelijke daad gesteld. Het staat met grote letters in de kranten:
“Ultimatum van Londen en Parijs te Berlijn. Onmiddellijke terugtrekking troepen uit Polen geëist.”
Het wordt aan Hitler overgebracht, maar er is nog geen antwoord; de wereld houdt de adem in. Met dat ultimatum staat nog een deur naar de vrede open. Komt de afwijzing, dan valt die deur dicht. Geen wonder dat dit alles de slaap van de tekenaar verstoort. Steeds wordt zijn aandacht weggezogen van zijn werk naar het radiotoestel om het laatste bericht te beluisteren.

Op een zondag, terwijl in de kerk psalmen worden gezongen, stijgt de spanning in het wereldgebeuren. Elke minuut komt het ogenblik nader waarop de Britse premier in Downingstreet 10, als gevolg van het ongunstig antwoord van Duitsland, om kwart over elf de verklaring aflegt:
“Vanaf dit moment bevindt Engeland zich tegenover Duitsland in staat van oorlog.”
’s Middags komt dezelfde verklaring van Frankrijk.

Op maandagmorgen worden vreemde vliegtuigen boven Nederland gesignaleerd. Dat wijst op het directe gevaar waarin – ondanks de neutraliteitsverklaringen – het land verkeert. Toch is het ook weer de eerste werkdag van de week. De vragen van levensbestaan en werk houden de tekenaar bezig. Hoe zal dat in de naaste toekomst zijn?

In Utrecht bezorgt De Tekenaar bij de Nederlandse Christelijke Textielarbeiders Bond een aantal affiche-ontwerpen. Deze worden, als in vorige jaren, niet onwelwillend door de heer Ekkel in ontvangst genomen. Na het binnenkomen van een antwoord kan de tekenaar met volle kracht op de afwerking aanstomen. Elke dag is er één en de tijd wordt duur. De oorlogstoestand is al goed te merken. Engeland heeft een duur van drie jaar voorspeld!

De oorlogsberichten stromen binnen. Een afgrijselijk tafereel ontrolt zich voor de ogen van hen die dicht bij de radio luisteren naar het A.N.P. Polen wordt vanuit de lucht bestookt. De bommenwerpers doen bij honderdtallen levens eindigen. De dood staat klaar om met de Duitse zeis de mensen weg te maaien. De bondgenoten sluiten zich aaneen tegen de Duitse vijand. De ene redevoering en proclamatie wisselt de andere af.

Intussen gaat het oprukken van de Duitse troepen met grote vernielingen gepaard. De vijandelijke legers zijn nu volgens de laatste berichten aan Rijn en Moezel de strijd aangegaan. Telkens scholen de mensen samen bij bulletins en extra edities.




1940

Het nieuwe jaar 1940 vertoont aanvankelijk weinig nieuws. De lege beurs van de arbeidersvrouw die met de steun niet toe kan komen, is op Nieuwjaarsmorgen nog steeds leeg. Die nood blijft dezelfde. Wel vervult steeds meer oorlogsrumoer de wereld. Zittend bij de radio verdiept het volk zich in de persberichten, een vermoeiende bezigheid.


Oorlog!

Met grote letters schrijft de tekenaar het in zijn dagboek: “Het is oorlog. Oorlog is het.”

Ineens, op de vroege morgen van een vrijdag gebeurt het, dichtbij, in de plotselinge Duitse aanval op Schiphol. Het komt als een monster, middenin de zoetheid van de eerste slaap en verandert het toneel van het leven.

Er is chaos. Verdrietig angstige ogen kijken elkaar aan! De stem van de geliefde vorstin had vrijdagmorgen nog de oranjetroon geroemd als symbool van Gods trouw over het Nederlandse volk, maar de daarop volgende dag kwam het bericht: Koningin en regering naar Engeland. Holland, behalve Zeeland, overwonnen.

In de lange rij voor het girokantoor, die eerste dag na het uitbreken van de oorlog, staan de mensen, waaronder ook de tekenaar, opeengepakt, een half uur stilstaand, dan weer een paar stappen vooruitschuivend. Tijdens de wachttijd op wat geld, dat misschien al voor een deel waardeloos geworden is, vliegen de bommenwerpers hoog in de lucht.

Opmerkelijk is dat iedereen daarbij onder een kruis door gaat. Op de steeg waar ze wachten moeten, komt namelijk een Roomse kapel uit. Het beeld van een heilige heft, met een beschermend gebaar, het kruis boven hun hoofden op.

Dit maakt een zo suggestieve indruk op de tekenaar, dat hij, midden in de verhalen over het bombardement van Schiphol, een opmerking maakt tegen iemand die staat te vloeken. Zo wordt de steeg naast het girokantoor een strijdperk van geloof met ongeloof. Het gaat om leven of dood, om oorlog of vrede, vrijheid of gebondenheid; er is strijd tussen de totalitaire staten en de democratieën. Maar dwars daardoorheen, zo ziet de tekenaar dat, gaat de strijd van het Koninkrijk van God tegen het Rijk van de Duisternis.

Kort daarop, in de trein, getuigt een coupé van dramatisch levensgebeuren. Een vader vertelt vol vuur en met vreugde van zijn zoon die in de Grebbelinie gestreden heeft. Als een van de negen overgeblevenen van zijn negenendertig makkers, is hij door zijn ouders teruggevonden, gezond en wel. Een vrouw doet met doffe ogen en matte stem het verhaal van haar zoeken, de hele dag lang, naar haar man van wie ze nog helemaal geen bericht heeft.

**********



Op 19 mei valt mild maanlicht over de koude meiavond. Maar wat voor wereld, vraagt de tekenaar zich af, wordt door dit zuivere licht bestraald? Boven ronken Duitse vliegtuigen. Hebben ze controledienst? Moeten ze kijken of Amsterdam voldoende verduisterd is? Al verscheidene avonden sinds de Duitse bezetting, gaan op dezelfde tijd de vliegtuigen over de huizen.

Een week terug verschrikte datzelfde motorgeronk de Amsterdammers meer dan nu. Sirenes van de luchtbescherming waarschuwden met hun angstaanjagend gejank. Schuilen is nu  niet meer nodig, dat wil zeggen, zolang het de machines zijn van de overwinnaars. Zolang die de alleenheerschappij in de lucht hebben, is er geen reden om nog voor die vliegtuigen beducht te zijn.

De tekenaar vraagt zich af hoe zijn ouders en familie in Zeeuws-Vlaanderen het maken. Ook de Zeeuwse eilanden hebben zich overgegeven, volgens het persbericht van het DNB. Zeeuws-Vlaanderen ook? Zou het slagveld van België en Frankrijk tot zijn geboortegrond reiken? Als hij denkt aan dat mooie landschap en aan zijn geliefden die daar zijn. Of zouden ze er niet meer zijn? Zijn ze misschien geëvacueerd?

Een andere vraag die hem bezighoudt gaat over de toekomst van de Christelijk sociale beweging. Tot nu toe was die de belangrijkste bron van zijn inkomsten. Bestaat het gevaar dat die kan wegvallen? Het reclame- en propaganda-apparaat schijnt voor een groot deel gestaakt. En de behoefte aan een schilderij of een versieringsobject zal nu wel op de allerlaatste plaats komen, zo vreest hij. Ze kunnen gelukkig nog even vooruit.

Ogenschijnlijk is alles weer zoals vóór de bange dagen. Op de verwoestingen na die in het centrum van de stad door enige bommen werden aangericht, bleef de stad ongeschonden.

Anders echter is het in Rotterdam en in Middelburg die ontzaglijk geleden hebben. Bombardementen hebben daar hele straten met de grond gelijk gemaakt. Vooral ook Middelburg, de sprookjesstad, is in haar prachtige, historische gebouwen deerlijk getroffen. Volgens De Standaard is die stad hopeloos verminkt en zijn er doden, gewonden en veel mensen op de vlucht. Van zijn jongste broer, die met vrouw en kinderen in Vlissingen woont, hoorden ze dat ze veilig waren op een boerderij in Aagtekerke. Op berichten uit Zeeuws-Vlaanderen wachten ze nog tevergeefs, totdat een grote brief van zijn vader het gebeuren daar voor hun ogen schetst.

  40vvv

In die omgeving hebben Belgische en Franse legers fel gestreden tegen de Duitse. De granaten floten fluitend door de straten en over de huizen, verwoestend, schade berokkenend daar waar ze ontploften. De levens van de familie van de tekenaar werden gespaard. Alleen zijn broer Bram werd in zijn been getroffen door een granaatscherf.

**********



Eind juni woedt de strijd nog steeds. Frankrijk heeft gecapituleerd, maar Engeland zet door. Ook dicht bij Amsterdam zien en horen ze er iets van. Soms is de lucht vol motorengeronk en geschutvuur. Twee vliegmachines die bommen wierpen, waarschijnlijk op Schiphol, werden brandend neergeschoten.

De tekenaar staat veel aan de kant van de weg om toe te zien. Het is nu moeilijk gewoon met het werk door te gaan, en wat voor zin heeft het? Hij is nu burger in een bezet land, een nieuwe fase in het leven. Hij moet voorzichtig zijn met wat hij zegt en met wat hij schrijft in zijn dagboek. Hij weet het nu al, maar later in de oorlog wordt hij daar steviger met zijn neus opgedrukt. Sommige dingen schrijft hij pas lang na de bevrijding.

Wat een kracht heeft de propaganda! Dat geestelijk wapen wordt nu in het groot gehanteerd. Wonderlijk wat er met dat wapen is en wordt bereikt. Het bewerkt de volksopinie. Het sluit aan bij allerlei oerstrevingen in de menselijke ziel. Ziedaar iets van het wezen van dat ‘wapen’. Het bedient zich van theorieën over ‘bloed’ en ‘vaderland’, ‘kapitaal’ en ‘arbeid’. Die theorieën voeden de oorlogsmachine. Olie en benzine zijn misschien als brandstof minder belangrijk voor het winnen of verliezen van de oorlog dan die geestelijke aandrijfkrachten die door het woord worden gevoed. Zo wordt een burgerbevolking murw gemaakt.

Nog steeds schrikken ze in de slaap op door het dof dreunende geweld van een inslaande bom. Soms dichtbij. Eerst meer op militaire doeleinden, de laatste dagen worden weer woonhuizen in steden getroffen, Den Helder, Haarlem, Rotterdam.

Vandaag is het laatste bericht uit de stad: De Dam is afgezet! En dat op de verjaardag van prins Bernhard. Het is verboden om te vlaggen, een anjer of oranje te dragen; NSB-ers vallen iedereen lastig die dat toch doet. De anjer is verdreven. Ook al heeft de tekenaar reden om met zorg over zijn inkomsten vervuld te zijn, geloof in eigen zaak en in Gods beloften doet hem moedig doorworstelen.

Midden in de disharmonie grijpt de tekenaar meer dan ooit naar het penseel. Merkwaardig dat in deze donkere dagen het licht en de kleur van de zomer zo mooi is. Gebrek aan zakelijke opdrachten leidt er toe dat hij meer aandacht heeft voor het schilderij.

**********



De Duitse adelaar verheft zich op machtige vleugels over heel Europa en kleppert daarmee woedend tegen Engeland. Elke dag staat de grote aanval te gebeuren. Angst voor vliegtuigen, maar ook de distributieperikelen zijn van die dingen die de algemene nervositeit verklaren. Verminderde inkomens en vrees voor verlies van posities doen het leven wankelen, ook van de maatschappelijk meest gerusten en verzekerden.

Een hoge Duitse officier komt het Stedelijk Museum vorderen. De propaganda houdt niet op met ‘De Nieuwe Orde’ aan te kondigen. Deze is al over heel Europa ingeluid. Nu Engeland nog.

Met het gedreun van legers en geloei van luchtalarm wordt het nieuwe leven verkondigd. Begin juli komt de mededeling dat De Standaard door de bezettende overheid voor twee maanden verboden wordt. Hou en Trouw (AR-propagandablad) is in beslag genomen.

Bij het openvouwen van De Reformatie echter, ziet de tekenaar de naam van dr. Schilder, een omstreden figuur die met zijn krachtige taal Gods Woord als het tweesnijdend scherp zwaard hanteert. De laatste weken gaf deze stem hartversterkende voorlichting. Geen wonder dus dat ook, kort daarop, dat blad verboden wordt. Professor Schilder wordt al gauw gevangen genomen. Op het luisteren naar een andere radio-uitzending dan van Duitse of Nederlandse bodem staan zware straffen.

Wel is er het Nederlandsch Weekblad De Waag. Hoofdredacteur dr. Goedewaagen polemiseert tegen Huizinga, schrijver van In de schaduwen van morgen. Dr. Goedewaagen zegt:
…Huizinga ziet slechts kleine burgerlijkheid. Zulke mensen moeten aan de kant van de weg gaan staan en toekijken. Mussert drukte het als volgt uit: “Laat de honden maar blaffen, de karavaan trekt verder.” Intussen zal het Nationaal Socialisme Europa herbouwen, terwijl de krekels sjirpen…

Fragment uit een brief van de tekenaar aan zijn broer Jaap en gezin in Vlissingen:
"We hadden nogal eens luchtalarm deze week. Tweeëntwintig slachtoffers, Duitse militairen, werden begraven. NSB en NSDAP waren daarbij volgens het krantenverslag tegenwoordig. 
De WA van de NSB defileerden voor de “leider” die op de Dam stond. De radio gaf er over beide zenders een reportage van: ‘We moeten met opgeheven hoofd de Nieuwe Orde blijven verwachten.’
Sterkte in alles.”


**********



In augustus ziet de tekenaar kans om naar zijn geboorteplaats Axel, in Zeeuws Vlaanderen te reizen en krijgt dan indrukken van verwoesting te verwerken. Hij leest de aantekeningen van zijn vader over de oorlogsdagen. Elke dag heeft hij bijgehouden. Zoals dat de kinderen zeiden: ‘Moeder, ik heb geen trek. Doe m’n boterham maar in een papiertje, dan geven we ze aan die arme gevangenen.’ Dicht opeengepakt in open vrachtwagens worden ze door Axel vervoerd, duizenden en duizenden Belgische en Franse krijgsgevangenen. Ontroerend. Handenvol scherven worden getoond. Angstwekkende souvenirs van de gevaren waaraan men heeft blootgestaan. Telkens opnieuw hoort hij met huivering vertellen over de fluitende granaten die over de huizen en door de straten vlogen, van de met ingehouden adem afgewachte ontploffingen.

Op bezoek bij zijn oudste broer, zingen ze de woorden van het Lutherlied. “Neem goed en bloed ons af.” Dat krijgt een tastbaar reliëf door de aanwezigheid in de kamer van twee meisjes uit Middelburg, twee zusjes die hun huis en hun vader verloren in de bange dagen van Middelburgs val.

En toch gaat de zon stralend op over zijn bloeiende geboorteland, op  bankje z’n vader, smakelijk zijn pijpje rokend, ervan te genietend.

Liefst wil de tekenaar in Amsterdam terug zijn  om daar in augustus de vergadering mee te kunnen maken waar dr. Colijn zou spreken. Maar hij moet zijn vertrek enige dagen uitstellen. Er komt een moeder van een overleden kindje met de vraag of hij een fotoportretje kan natekenen en vergroten van het enige dat ze heeft. Dat te doen zonder controle aan het echte leven, is een technische prestatie. Hij neemt er de tijd voor om tot een wat lossere weergave te komen. Zijn vrouw Krina en de kinderen (inmiddels heeft hij een dochter en een zoon) zijn in Utrecht bij zijn schoonouders.

**********



“Het is te hopen dat deze oktoberstorm door mag woeden vannacht, dan kunnen we misschien rustig slapen.”

Wat zou zo’n uitspraak vóór tien mei onzinnig in ieders oren hebben geklonken. Maar nu heeft het zin zoiets te zeggen. Nachten van luchtalarm en bombardementen troffen een paar keer weer de stad tot op enige straten van het huizenblok waar de tekenaar woont. De aanblik van de als speelgoed in elkaar gestorte huizen is ontstellend. Ze denken en hopen nu maar dat dat de zware storm de vliegende oorlogsmonsters het opstijgen onmogelijk zal maken.

De familie Pascal, goede vrienden van het tekenaarsgezin, wordt getroffen door het verlies van man en vader. De tekenaar kan het spoor zien van die ene bomscherf die de woning getroffen heeft. In zijn dodelijke gang sneed die een bloeiend leven wreed af.

Het portret van die man had hij een paar jaar geleden getekend en zou het voor zijn dochter bewaren tot het ‘beter te pas’ kwam. Nu staat het in de huiskamer. De sprekende trekken van dit kernachtig en gezond gelaat zijn weggevaagd, in een ogenblik doodgebloed.

Ook al is het oorlog, de tijd van de novemberactie is aangebroken, waar de tekenaar in vorige jaren druk mee in de weer was. In deze periode leverde de tekenstift in dienst van de Christelijke Vakbeweging altijd wat op. Daarvoor moest hij erop uit. Utrecht, Leiden, Den Haag, Rotterdam. Ondanks teleurstellingen, hielp zo’n najaarsactie het gezin er echt bovenop.

Een jaar geleden hoefde hij niet op een gulden te kijken. Zo kon hij toen juist voor die bar koude winter een fijne winterjas kopen en andere nodige spullen. Hij had het verdiend. En nog steeds schuilt hij tegen de kou in de jas die hij toen kopen kon. Een groot stuk van het donkere oorlogsjaar komen ze door, profiterend van de vruchten van verdienstelijken arbeid.

Het is veelzijdig werk. Door de oorlog vallen dingen weg, maar daardoor gaat hij nieuwe mogelijkheden proberen. Hij heeft werk. Ze leven. Ze hebben elke dag genoeg.


Ziek

Aan het eind van het jaar zijn drie weken ziekte een erge handicap. In plaats van weer gezond en sterk te worden, blijft er pijn. Gebrek aan eetlust breekt z’n energie af. Het uitvoeren van een dringende taak wordt een krampachtig pogen met een gesloten mond en doffe ogen, niet alleen bij hemzelf, maar ook bij de moeder van zijn kinderen. Medicijnen van dokter en kruidenman zijn tussen hen onderwerp van niet altijd vriendelijk dispuut. Het vertrouwen in de wetenschap en het geloof in de kwakzalver strijden met elkaar. De tekenaar heeft in Solman, de kruidenman en zijn medicijnen weinig zijn vertrouwen. Deze werden hem ook meer opgedrongen door velen die van wonderlijk goede ervaringen spraken. Hij echter onderwerpt zich met meer vertrouwen aan de wetenschap.

Er moet iets gebeuren. De huisdokter heeft hem naar de specialist verwezen. Di schrijft rust voor, nadat hij geconstateerd heeft dat er een wondje moet zijn onder aan de maag. De tekenaar ligt op zijn bed, maar kan wel wat doen: schrijfwerk, iets schetsen. Hij gebruikt een werktafeltje dat sinds enige dagen door een vriendenhand is verschaft. Het is zo op z’n bed bevestigd dat hij echt iets kan doen met potlood, penseel of pen.

Hij kreeg opdracht voor het ontwerpen van een propagandageschrift voor de Vereniging voor schippersjeugd en ligt daar nu wat aan werken. Dat alles zo niet helemaal stil staat, geeft hem een zekere troost.

Aan NCRV te Ede schrijft hij:
“Tot ons leedwezen zijn wij door moeilijke financiële omstandigheden en wegens ziekte genoodzaakt ons lidmaatschap van de NCRV op te zeggen. Naar we hopen, tijdelijk.

Hoogachtend, ...........”
**********



1941

“Morgen heren.”

Op vijf januari 1941 wordt de tekenaar wakker gemaakt door de zuster in het Julianaziekenhuis, die om kwart over vijf het licht aanknipt in een grote zaal met achttien bedden en zestien patiënten. In deze sfeer van de schimmig verlichte zaal voelt hij zich vreemd verloren. Zijn aandacht is strak gespannen en al z’n zintuigen staan als sluizen open om de stroom van indrukken op te nemen.

Nog diezelfde morgen verhuist hij van de grote zaal naar het tot ziekenhuisafdeling gepromoveerde gewezen doktershuis, Paviljoen II aan de Bilderdijkkade. Hier krijgt hij een plaats boven, met prachtig uitzicht over het water, de kade en de Van Alphenstraat. Het is een kleinere kamer met maar vier bedden en een heel andere sfeer.



Op de dag van de foto’s dringt op de röntgenafdeling, met inschakeling van de meest moderne hulpmiddelen, het deskundige oog door tot de binnenste lichaamsdelen van de tekenaar. “Er wordt met je gehandeld. Je gaat op zo’n reisje van hand tot hand,” schrijft hij in zijn dagboek. Degenen die hem behandelen gaat hij meer en meer met sympathie waarderen, vooral de zusters. De behandelende geneesheer verschijnt slechts nu en dan even. Zo ook de professor in de donkere röntgenkamer: even een schim. Een schim met een mond die korte instructies geeft over ademhaling en houding. Met kundige en gevoelige vingertoppen tast hij de buikstreek af.



Op acht februari schrijft hij met een trage hand wat letters in zijn dagboek. Na dagen in pijn en zwakheid, dringt het tot hem door dat de operatie geslaagd is en het verloop van de genezing bevredigend. Uit vrees om de beterschap te belemmeren, heeft hij het schrijven tot dan toe vermeden.

De krammen en het draad worden weggenomen. Nu de buikwond bijna genezen is,  haalt hij weer vrij adem. Zelfs bij het hoesten, wat dagenlang een snijdende pijn veroorzaakte, heeft hij geen last meer. Bij kleine teugjes leert hij weer lucht en voedsel op te nemen. De eerste dagen wordt het voedsel nog langs kunstmatige weg toegevoerd. De dokter zegt elke morgen: het gaat goed.



Eind februari is het aards gedruis buiten de stille ziekenzaal erg hevig. Er is een proteststaking, o.a. van gemeentepersoneel, tegen de pogroms. Het geweld trekt ook langs de ramen van het paviljoen in de vorm van zwaar gewapende Duitse soldaten met het geweer in de aanslag. Daar in de buurt zit blijkbaar de ‘haard’.

Mitrailleurkogels knetteren aan een stuk door. Geweerkogels knallen. Een zwaar gewapende militair drijft een ongewapende jongen met de handen opgeheven, voor zich uit. Dit alles speelt zich af vlak voor en in het bezoekuurtje. Zijn vrouw Krina is toch gekomen. Pas aan deze kant van de stad heeft ze het gevaar gemerkt. Met een bonzend hart zijn ze getuige en betreuren dat moeder niet veilig thuis bij de kinderen is.

**********



Inmiddels is het maart en de tekenaar weer thuis. Zijn geloof dat de Here Jezus meester is over alle dingen, wordt uit de ether, uit de pers, uit de vergaderzaal geweerd. Er zijn veel aanvallen daarop: Het Jongelingsblad is verboden, Patrimonium is weg. Fakkels, die zo lang en vertrouwd hebben voorgelicht, zijn gedoofd. En verscheidene dragers daarvan, geliefde voormannen, zitten in de gevangenis.

Zelf is hij thuis weer aan het werk. Eten smaakt hem uitstekend. Krien merkt het aan haar bonnen, vooral wat brood en suiker betreft. Ze smullen nog van de boter die zijn moeder hen toestuurde! Vlees, hoewel ze daarvoor extra bonnen kregen, is niet gemakkelijk te krijgen. Soep wel gelukkig. Bij aardappelen gebruikt hij in de regel vis en vooral ook flink wat groente! Krien krijgt soms wat extra’s te pakken, zodat ze met de kinderen het nodige vet en vlees binnen krijgt. Ze maken het dan ook goed. Annie speelt hele dagen buiten. Piet is verleden week tegen de pokken ingeënt.

De tekenaar bezorgt zijn zwager Jaap een schilderij, het eerste uitstapje per trein na z’n ziekte. Hij doet dat op een prachtige dag met een gevoel van bevrediging. Gretig gaat hij een herdenkingstentoonstelling van de grootmeester Jan Sluyters bekijken en bestelt dan tegelijk enkele doeken en lijsten, artikelen die schaars worden. Nieuwe studies wil hij doen en nieuwe pogingen wagen. Iets goeds maken beheerst zijn arbeidsdagen.

Als wat hij maakt, goed is, kan hij verkopen, zo is zijn verwachting. Steeds meer omringt hij zich met schilderijen. Hij wil tot een goede collectie komen en dan verkopen. Hij verlangt naar het dubbele geluk: dat er iets goeds uit zijn handen komt en dat dat goeds ook wat opbrengt.

heemstede







In juli gaat hij met vrouw en kinderen een week uit logeren bij zwager Jaap in Heemstede. ’s Morgens meestal vroeg op, gaat hij met ezel en schildersdoos gewapend aan de vangst-op-doek (of op karton) van het vele moois dat hem boeit. Bij de zorgvuldig ingepakte last die hij op de bagagedrager van z’n fiets mee terug naar huis voert, zijn dan ook een paar aardige studies. Bijvoorbeeld een van het zonlicht in de open plekken tussen het groen, met de zware schaduwen van de prachtig oude bomen van ‘Den Hout’. En ook de voor- en achterzijde van een prachtig buitenhuis dat met witte muren en rood dak tegen het blauw van de hemel midden in het groen een symfonie van kleuren vormt. Arbeidsvreugde, zo beschrijft hij deze activiteit.

Ook genoten ze met het gezin, aan het Zandvoortse strand, dagen achtereen van de weldoende kracht van zon en zee. Zwemmend gaf de tekenaar zich over aan de bruisende golven, die zijn herstelde lichaam goed deden.


Duitsland wint

Op vijf mei 1941 noteert de tekenaar dat de oorlogsmachine in dienst van het nationaal socialisme, na Joegoslavië, nu ook Griekenland heeft overweldigd. Dat het nu alweer bijna een jaar is het geleden dat het geweld zich op Nederlandse grond stortte. Sindsdien is het door Duitsland bezet gebied uitgedijd tot een ongelooflijke afmeting. Van het bovenste punt van Noorwegen tot het onderste puntje van Griekenland heerst het Duitse zwaard. De Russische grond dreunt volgens de persberichten van het zware en onophoudelijke vuren.

Het is inderdaad waar gebleken dat het nationaal socialisme Europa zou veroveren. Op Zweden en Zwitserland na is het zover. Russische versterkingen en de Duitse opmars naar Moskou zijn een gebeuren dat voor eeuwen over de geschiedenis van Europa’s toekomst zal beslissen.

De machthebbers verzekeren dat niet alleen hun zwaard, maar ook hun levensbeschouwing zal regeren.

Over die levensbeschouwing schrijft de tekenaar een korte passage uit een krantenverslag in zijn dagboek:
“Het gaat er niet om ons op bekrompen wijze te verrijken met veroveringen van kleine landen. Wij kunnen echter geen andersdenkenden aan onze grenzen dulden, want zij zouden bedreigingen voor onszelf en onze eenheid vormen. Nederland heeft slechts één mogelijkheid om een vrije, onafhankelijke staat te zijn en dat is in de vorm van een nationaal socialistische staat.”

Of uit een pamflet van de NSB-er Mussert:
“Ons volk heeft een innerlijke houding nodig die berust op dezelfde wereldbeschouwing als die van het Duitse volk. Een houding die doordrongen is van de lotsverbondenheid van alle Germaanse volkeren in een wereld van belagers.”
“Ten strijde!” wordt tot het Nederlandse volk geroepen. In allerlei toonaarden wordt het aan het volk voorgehouden door pers en radio en ook door middel van leuzen op straten en muren gekalkt:
“Er is maar één keuze. Voor en met Duitsland tegen het communisme.
Nederlanders. De strijd die in het Oosten gestreden wordt, is ook onze strijd. Ook wij zullen het aandeel moeten leveren in de bestrijding van het communisme. Schouder aan schouder met de onoverwinnelijke Duitse Weermacht strijden al vrijwilligers uit alle delen van Europa. Nederland mag niet achterblijven.”


In alle door Duitsland bezette gebieden wordt de V-actie ontketend. Vensterruiten van Joodse en Engels gezinde huizen worden met reclameregels beplakt. Op de gevels van het Centraal Station en Koninklijk Paleis wordt met reuzenletters verkondigd dat de “V” Victorie betekent. Straten en huizen, ja het gehele beeld van de steden en dorpen biedt een ongekend aanzien.

In Utrecht en Amersfoort wemelt het van opschriften. Het hakenkruis en de V domineren. Met druipende kwasten zijn de letters en tekens opgebracht door handen en harten waarin wel hevig vuur heeft moeten laaien: “Weg met de sofjetkoningin” zo staat over de hele breedte van een straat in Amersfoort. En ergens anders een karikatuur met wit op het donkere asfalt gebracht van een ‘Jodenkop’ met het typische onderschrift “Juda verrecke”.

Ja, Duitsland wint op alle fronten. Het Duitse persbureau meldt: “Tot nu toe hebben de U-boten 150.000.000 kilo aan levensmiddelen voor Engeland vernietigd. Dat is een trein van 300 wagons achter elkaar.”

***********



In een huis-aan-huis verspreid geschrift, getiteld Orde, leest men het laatste nieuws over de Sovjet-Unie:
“Wie breekt de duivelse macht der Bolsjewistische misdaden? Wie maakt een einde aan het meest bloedige stuk terreur dat de geschiedenis ooit aanschouwd heeft? Dat doet de Duitse soldaat als uitvoerder van de wil van zijn Führer, Adolf Hitler. Zijn dan niet alle katholieken, alle christenen van de wereld en zeker de goede christenen van Nederland in geweten verplicht God te danken dat Hij een man gezonden heeft die de ondraaglijke tirannie der godlozen zal neerslaan? Hij zal het christelijk Europa van dit grootste aller gevaren bevrijden. Wie nu in zijn hart aan de zijde van Duitslands vijanden blijft staan, staat aan de zijde van het bolsjewisme. Daarmee verraadt hij niet alleen zijn eigen volk en alle volkeren van Europa, maar, als hij zich christen noemt, is hij ook een huichelaar. Een heilige oorlog is het. “God wil het”. Deze kreet moest weerschallen van Dollard tot Schelde hier in de lage landen die eeuwenlang hun bloed opofferden voor God en godsdienst. Op dit ogenblik is er de unieke gelegenheid dat katholieken en protestanten schouder aan schouder de heilige oorlog voeren tegen het monster van Moskou. God wil het. Deze woorden moesten in vlammende letters op alle kerken van Nederland branden."

De vroegere Gereformeerde predikant dr. H.W. van der Vaart Smit is de man wiens naam onder een van de artikelen prijkt. De titel is in vlammend rode letters gedrukt: Het karakter van het Bolsjewisme.

De middenpagina illustreert zijn artikel met gruwelijke foto’s van door de sovjets gepleegde misdaden. De ondertitels spreken voor zich: “Lijkenvelden in het arme Lemberg”  “Geestelijk volkomen geschokt en uitzinnig van smart, zo trof het Duitse leger de bevolking van Lemberg aan”  of: “Het H. Hartbeeld als schietschijf en de man van wie de bolsjewistische barbaren de ogen hebben uitgestoken”  Deze voorbeelden demonstreren de strekking van de lectuur die gratis in de bus word bezorgd.

In december, de tekenaar is op weg naar de bus om een brief te posten, slaat ergens een torenklok twaalf uur. Groot is de stilte buiten in dit uur waarop niemand meer zich buiten mag bevinden. Hoog ronken vliegtuigen. Het is oorlog. De stilte is geheimzinnig en de wereld staat in brand. De titanenstrijd heeft zich uitgebreid tot Japan en Amerika en ook tot Nederlands Indië. Er is bijna geen plek meer op de wereld die erbuiten staat.

Hij vindt het belachelijk om deze strijd tot gewoon een strijd van de havelozen tegen de rijken te horen versimpelen. En dat niet zomaar door de man van de straat, nee, door de toonaangevers, de leidende figuren in Europa.

De tekenaar is ervan overtuigd dat hun verklaring in elk geval de gewone kerkmens niet zal afbrengen van zijn diagnose. Kerkmensen beamen niet zomaar leuzen over het politiek gebeuren, van buitenaf opgelegd. Een gereformeerd, meelevend kerkmens heeft de voorlichting van eigen erf jarenlang ingedronken. De gereformeerde beginselen stonden als wegwijzers op alle terreinen van het leven. Toonaangevende mannen in het land, broeders in de kerk, hadden hun zetel zelfs in de regering. Wat ze in hun kerkbank leerden, probeerden ze daar in toepassing te brengen. Er werd gestudeerd en geschreven, gesproken en vergaderd. In boek en blad, in radio en pers was men bezig de wegen nader uit te stippelen. Ja, de gelovige heeft zo z’n eigen diagnose van de gebeurtenissen.


Het dagelijks brood

Die leuzen in Amersfoort ziet de tekenaar op de dag waarop hij in Utrecht het einde van de Christelijke vakbeweging beleeft. Door Rijksminister dr. Seys Inquart is de heer Woudenberg tot commissaris van die vakbeweging benoemd. Het vakbondswerk, zoals de jaarlijkse verzorging van de illustraties van de PCB-kalender, die hij die dag nog juist kon afrekenen, is daarmee afgelopen. Ooit was hij getuige van de opbouw en de bloei, nu helaas van het verdwijnen van die beweging.

Hij denkt eraan terug hoe hij aan haar ontwikkeling trachtte mee te helpen. Meestal ongevraagd bood hij zijn diensten aan. Bij de propaganda begon hij langzaam maar zeker een plaats in te nemen. Ideële motieven en zakelijke bedoelingen moesten door elkaar heen worden gehanteerd. Zijn warm enthousiasme brak vaak stuk op hun tegenwerping: Je wilt er zeker aan verdienen?

Tsja, wat dacht je dan? Wat voor verschil is er tussen die gesalarieerde mannen (die ‘er toch ook wat aan verdienen’) en hem? Hij wilde zo graag aan dat prachtige werk deelnemen, maar steeds was de vraag of zijn medewerking wel in z’n waarde werd erkend.

De tuinstoelen staan in de tuin van het pand aan de Koninginneweg in Amersfoort. Hij zit tegenover de heer Stap van de Bond van Jongelingsverenigingen in het nieuwe Bondsbureau. In de hal hangen de door Roeland Koning geschilderde portretten van de voormannen: de Lange, Vonkenberg, Van Oversteeg.

Ze spreken over de mogelijkheid dat na de opheffing van de AR-partij, het verdwijnen van de Christelijk Sociale Bonden, nu ook de beurt kan komen aan de Bond die dit huis tot centrum heeft. Hier ligt nog werk van de tekenaar, een paar conceptfolders, één in opdracht van de commissie gemaakt, en één eigen initiatief. Beide dateren uit de laatste maand van het vorige jaar, die hij op zijn ziekbed doorbracht.

De behandeling van een en ander blijkt niet erg opgeschoten. Verloren moeite en tijd? De tekenaar polst of daar niet enige financiële vergoeding van te halen is. Oudekerk van het CNV is, als  altijd, druk en met weinig tijd. Als hij op de fiets naar een spoedvergadering moet, loopt de tekenaar naast hem.

“Van Driel,” zegt hij, “Vandaag komt het erop aan om, hoe moeilijk het ook is, de theorie in praktijk te brengen en stand te houden. Verlies van materiële zaken komt niet in aanmerking nu de geestelijke waarden op het spel staan.” Zielig vindt hij het dat op dit grote moment iemand het kleine eigen zaakje aanvoert, van ’die schetsen’.

Intussen verdwijnen de verenigingen waar hij voor zijn bestaan zulke verwachtingen van had.

In augustus verkoopt hij, bij verrassing, aan de heer Hermans, die van de latere supermarkten, het in Heemstede gemaakte schilderij Achterzijde huis van Onnes in Haarlemmerhout (ƒ 27,50). Daarmee is er geld voor een reis naar Axel, die evenwel niet kan doorgaan omdat ze geen toestemming krijgen. De bezettende macht laat bijna niemand toe. Oorlogstijd verstoort zelfs dit intieme van een enkele keer in een jaar bij hen te zijn die je het meest lief zijn.

Er zijn meer verrassende resultaten in het verkopen van een schilderij. Dat stimuleert de tekenaar om hard zijn best doen een collectie bij elkaar te krijgen waaruit kooplustigen enige keus hebben. Wellicht dat hij dan in een beurs kan tasten waarvan hij niet zo gemakkelijk de bodem voelt, vooral ook met het oog op het vooruit kopen van dingen die straks wellicht helemaal gaan verdwijnen. Alles wordt duur en moeilijk te krijgen.

Dat laatste heeft hij nog niet neergeschreven, of er stapt een belastingambtenaar binnen, nog naar aanleiding van een al tijdens zijn ziekte gedaan verzoek om uitstel van betaling. Zijn zakelijke vragen maken het skelet van zijn ‘geldelijk vermogen’ in alle naakte nuchterheid zichtbaar. Geen inkomen om mee voor den dag te komen. Geen bestaansgrond om een gezin op te kunnen bouwen. Een gammel zaakje. Arm ja. Niet erg opwekkend.

Maar: Vincent van Gogh zegt: “Ik zie in het armste onooglijkste hoekje soms een schilderij.”

********** 41reisbewijs




1942

Begin januari 1942 blijkt de geboortegrond van de tekenaar van verboden grond ineens weer open gebied geworden. Herhaaldelijk had hij het verzoek gedaan en op drie januari komt de vergunning, een briefje van de Duitse Polizei-autoriteiten in Middelburg.

“Erlaubnis zich in de tijd van ab sofort bis 13 Januar ‘42 in Axel auf zu halten.”

Dat briefje legt de weg echter alleen voor hem persoonlijk open. Vrouw en kinderen moeten achterblijven. Dus pakt hij aan de morgen van de dag na zijn verjaardag de koffer om voor een week zijn leven in Amsterdam te verwisselen voor dat in zijn geboortestadje.

Op de Zeeuws-Vlaamse grond met dijken, huisjes, stille velden, verre horizonten, de schoonheid van het geploegde land, verbleekte in de nevelige verten het landschap gestoffeerd met bomen en boerderijen en hagen en struiken. Hij kan niet anders dan het gretig opnemen. In de schommelende tram van de ZVTM (Zeeuws Vlaamse Tramweg Maatschappij) maakt hij hier en daar vluchtig een compositie en daarmee een mogelijkheid om er later wat mee te doen.

Hier gaan in gestage tred de zware paarden, met regelmatig knikken van hun goedige koppen hun lasten trekkend, langs de ramen. Kolossen van kracht zijn het; de lasten die ze torsen zijn zakken vol, hoog opgetaste vruchten van het veld. Die gaan hier in grote hoeveelheden door de smalle straat. De ramen rinkelen ervan. Hiervan krijgen de stedelingen op hun distributiekaart hun deeltje toegemeten. Weliswaar hebben ook de plattelandbewoners dezelfde distributiekaarten en hetzelfde rantsoen als in de stad (in dat opzicht zijn stedeling en buitenmens in oorlogstijd gelijk) maar aan den lijve ondervind de Amsterdammer toch wel enig verschil.

Ook zijn er puinhopen. Aan het huis van de familie Van de Broeke, of liever de plek waar het eens stond, ziet de tekenaar de verschrikkelijke gevolgen van de luchtaanval van enige weken terug. Hij verneemt hoe de familie tussen de puinhopen tot het besef kwamen dat er in hun slaap iets verschrikkelijks gebeurd was. Ineens lagen ze niet meer veilig binnen in hun bed, maar buiten in de koude nacht, achter wat eens hun huis was, tussen steen en glas en huisraad.

Wonder boven wonder hadden zij vieren het er levend bij afgebracht, zelfs zonder noemenswaardig letsel. Moeder Van de Broeke evenwel, die half verlamd was, had de val tussen de puinhopen slechts enige dagen overleefd. In het donker had men haar vanonder het puin moeten halen. Aangrijpend was het relaas van het in het donker tastend afgaan op het gekerm. Ze voelden haar haren en gezicht tussen brokken steen, waartussen moeder beklemd lag.

Als de tekenaar in het donker ’s avonds naar het huis van zijn broer loopt, gaan met huivering z’n ogen naar die getroffen plek, zo dichtbij. Bij zijn broer werden alleen de ruiten vernield.

**********



Eind februari, allang weer terug in Amsterdam, is hij bezig met een klus, muurbeschilderingen in het Distributiegebouw, Amstel 2. Dit grote karwei levert hem opgewekte arbeidsdagen. Het gaat vlot en de vragen daarbij lossen zich, naarmate het werk vordert, met een verrassing op. Wat financieel daar de uitkomst van zal zijn weet hij nog niet, maar verwachtingsvol werkt hij verder.

Tussendoor verkoopt hij het schilderijtje Zonnebloemen aan Hermans. Hij ontwerpt diploma’s, heeft een werkje voor Ingwersen en ontwerpt een uithangbord in stijl 1800 voor Dooyes Confectie Fabrieken. Zo blijkt er werk, prettig de handen vol.

In maart is de tekenaar nog volop de muurvlakken op zolder van het Distributiehuis aan de Amstel aan het bewerken. Daarin vindt hij veel arbeidsplezier. Tegelijk moet hij maar hopen dat er ook een goede herinnering zal zijn aan het financiële resultaat van dit karwei. Het gaat op dit punt, na weken werken zonder ontvangsten, nijpen. Op de begrafenis van zijn schoonvader moest schoonzus Nel met f 60,- helpen.

Als het werk verder vordert, spreekt hij de directeur, de heer Winkelman, over deze brandende kwestie. Het antwoord is geruststellend: “In overleg met de burgemeester zullen we het bedrag vaststellen.” Dus werkt hij ijverig door, als het zo uitkomt ook een stuk van de avond of zelfs de zaterdagmiddag.

Eind maart geven De Telegraaf en Het Nieuws van den Dag op de voorpagina een foto met bijschrift over het karwei in het gebouw aan de Amstel. In dat artikel staat ook het simpele woordje belangeloos. Dat woord treft hij ook aan in een briefje aan het personeel van de Distributiedienst. Belangeloos, wat wil dat zeggen? Dat hij dit alles, bijna twee maanden lang ongeveer gratis gedaan zou hebben? Het genoemde briefje aan het personeel hield een uitnodiging in om zaterdagmiddag tegenwoordig te zijn bij de opening van de kantine. Er stond iets in van huldiging met bloemen.

42distribk1

42distribk2

“Je komt met je werk in de krant,” had architect Ingwersen aan het begin van dit werk gezegd en dat vliegertje is nu opgegaan. Er ligt inderdaad een krant met daarin één van de zes schilderingen, het op koek en zopie; de naam van de tekenaar wordt genoemd.

“Je wordt er voor betaald hoor.” Ook dat had architect Ingwersen gezegd toen de tekenaar in goede hoop, maar zonder zekerheid begonnen was. “Je wordt er goed voor betaald,” was het, toen hij later het idee van meneer Sollman aannam om iets groot op de muur uit te voeren. Maar nu kruist ineens het woordje ‘belangeloos’ door z’n gedachten. Wat komt er morgen? Bloemen? Wel mooi ja, maar hij heeft dringend wat anders nodig.

Eind maart verzekert de stem van de directeur, de heer Winkelman hem nogmaals dat ‘het’ en waarschijnlijk volgende week in orde komen zal. Zijn wantrouwige, benepen hart slaat weer wat rustiger. En hij kan alvast een staatje van tot nu toe gedane onkosten verrekenen. Drie briefjes van tien maken hem weer van een “habe-nichts” tot een bezitter.

Zoals met Pasen, zo is ook met Pinksteren die zaak van het distributiekantoor nog steeds niet afgewikkeld. Al maanden is dat onzeker. Van de afdeling Arbeidszaken van de gemeente moest eerst weer advies komen. Nog eens zou de heer Winkelman de wethouder Smit erover opbellen. De aardigheid, de fleur van dit met zoveel energie gedane karwei verschraalt erg.

En dan, in deze eerste week van juli, wijdt De Standaard een artikeltje aan het werk op de zolder van het Distributiegebouw onder de titel Wandschilderingen op een Zolder. De heer Burger van De Standaard  was komen kijken. Bij dit artikel staat een foto van dezelfde beschildering als indertijd in Telegraaf en Nieuws van den Dag.

En ja, de betaling is geschied, vergezeld van een korte toespraak van de heer Winkelman. Het bedrag van tweehonderd gulden zat in een met dikke lakstempels verzegelde enveloppe. Zo is het toch nog tot een prettige afloop gekomen met publieke waardering. De tekenaar houdt aan dit karwei een aangenamer herinnering over dan hij had durven hopen. Niettemin is het bedrag nog min of meer een tegenvaller. De schatting van de architect was bijna het dubbele. Maar de wethouder had dat bedrag er nu eenmaal voor uitgetrokken, dus…


Leven in oorlogstijd

Regelmatig maakt de tekenaar een fietstocht langs de Amstel, door landschap in meibloeitooi. Aan verre einders, hoog en kleurrijk, stapelen zich de wolken; het is een verrukking voor zijn schildersoog. Deze tochten hebben een doel overigens. Maar ter weerszijden van de weg zijn die mooie toegiften voor het oog. Gods wegen zijn wondere wegen.

Een keer tijdens zo’n tocht legeren zich compacte luchten van een groot dreigend grijs om de plek waar de zon ondergaat. Wijd ligt het landschap daaronder in een prachtige weerschijn de strijd op te vangen tussen het grijs en het  rood-goud. Machtige silhouetten vormen zich bij de Amstel en in het landschap ter weerszijden van de oevers.

Met dat hij langzaam doorfietst, verschuiven de details tot opeens in betoverende gloed juist achter het prachtig silhouet van een kerk de zon aan de horizon wegzinkt. Nog even beschijnt zij de donkere wolken. Over de stroom werpt ze een gloed van zo onbeschrijflijk violette kleuren dat hij er ademloos naar kijken moet.

Helaas komt er een verstoring in die avonden. In maart moeten de Amsterdammers ‘voor straf’ na acht uur thuis doorbrengen. “Misdadige” aanslagen in Amsterdam tegen NSB en bezettende macht gericht, zijn de oorzaak.

Zijn kleine kinderen vragen om aandacht. Hij moet zorgen dat ze hun boterhammen krijgen. Het kost moeite om de monden te vullen. Distributie, schaarser wordende rantsoenen, toenemend gebrek aan de eerste levensbehoeften als melk, aardappelen, groente, brood, geven elke dag nieuwe zorg. Het meest nodige bij elkaar te scharrelen kost tijd en moeite.

Niet zozeer de geldmiddelen vormen de rem. Het maakt niet zoveel verschil meer of je het geld er voor hebt of niet. Met geld in je handen kun je nu, wat vroeger te kust en te keur te koop was, vergeefs zoeken bij het winkel in, winkel uit gaan. In dat opzicht zijn armen en die in betere doen zijn gelijk. Eenzelfde nood spant de aandacht en één vraag houdt iedereen bezig: Hoe kom ik met m’n distributiebonnen rond en hoe krijg ik de waren die daarop te krijgen zijn, binnen?

Voor de winkels staan rijken en armen in rijen, in gemeenschappelijke nood vereend, zoals ze ook samendringen in de schuilkelder als het oorlogsgeweld direct dreigt. Allemaal hebben ze dezelfde vragen en zorgen. De praktijk van ‘zwarte handel’ tiert. De kranten schrijven erover. Bonnenzwendel in het groot is een misdaad die voor meerderen al de doodstraf heeft betekend.

Met de verlengde duur van de oorlog zakt de moraal.

Het echte woeden van de oorlog is meestal zo goed als niet te merken; ook in de lucht is het rustig. Maar soms, kort en hevig, met aan één stuk door mitrailleurgeroffel, komt een ontzettende slag en daarna de stilte. Onder zulk angstaanjagend knetteren van mitrailleurvuur in de lucht komt moeder Krien, met hun kleine jongen als een bang vogeltje tegen zich aangedrukt, bij de tekenaar zitten.

Als ze het dan zo ineens van dichtbij horen, beseffen ze: daar valt een mens. Een bloedwarm leven gaat onder in een lawine van verschrikkingen. Eens door een moeder gekoesterd, wordt die nu door een ander mens met vuur de dood in gejaagd. Zo sterven de honderden, de duizenden elk ogenblik van dag en nacht. Mensen worden weggerukt, weg van hun standplaats, vanuit het bedrijf, vanachter de bestuurstafel, vanaf de kansel. Weg. Waarheen?? Men verbleekt bij het horen van weer een naam van iemand die gedood werd door de kogel. Wat een ongekende ellende.

Eind juli, middenin deze brandende wereld vol van gevaren en spanningen, vinden de tekenaar en zijn vrouw op hun huwelijksbed de heerlijke liefde. Daarna vervagen al die nare dingen in de milde droom van diep rusten. Voor hoe kort echter. Eerst is er een schril en angstig doordringende huilstem van de kleine jongen. Dan, wreed en woedend, de bulderende stemmen daarboven en om hen heen in de donkere nacht. Moeder Krien verwisselt haar plaats naast haar man voor de bange kuikentjes, haar kindertjes. De tekenaar kijkt op de waranda, voorzichtig, gereed om terug te treden bij teveel gevaar. Om twee uur ’s nachts dreunt een uur onafgebroken boven de stad het zware afweervuur, af en toe met een ontzettende schok (van bommen?) onderbroken. Als grimmige monsters ronken vliegtuigen af en aan, dreigend laag, als in een waanzinnige rondvlucht.

Zijn meisje van 5½ jaar ligt avond aan avond wakker en hij vraagt zich beklemd af: wat is er in dat kopje voor stoornis? Wat moet ik doen om zo’n gevoelig zieltje wat blijer en onbezorgder te helpen worden? Konden ze maar weer gewoon leven als vroeger.

Ook worden veel Joden weggevoerd. Wat de tekenaar ziet en hoort zo vlak om hem heen verschrikt hem. Hoe kan dat? Uit de kerkenraad naar huis fietsend, wordt hij opgehouden. Plotseling staat hij ingesloten tussen geüniformeerde politiemannen, Hollandse en Duitse. Alleen op vertoon van zijn legitimatiebewijs laten ze hem door. Aan de kant van de weg staan de wagens waarin mensen opgeborgen worden. Ze worden maar zo in de stille avond uit hun huizen gehaald. Gelaten vullen zij, in een trieste rij, het trottoir. Met machteloze stomheid voegen zij zich naar commando’s van sterkeren dan zij; ze worden weggevoerd, een trieste levensstoet van uitgestoten stermensen. Zoiets blijft haken in zijn gedachten. Schrikwekkend dichtbij ziet hij iets gebeuren wat hij in z’n bangste dromen voor onmogelijk hield. Rauwe kreten scheuren door zijn ziel.

Dof ondergaat de tekenaar alles: het oorlogsbericht in de krant, de rekening die hij haast niet kan betalen, het schilderij dat hij af moet leveren, maar er eigenlijk liever onder zou verven om het opnieuw op te zetten.

Honderden gaan naar Duitsland. Daar zijn werkers nodig. Zoveel procent van het personeel op fabrieken en kantoren wordt aangewezen; die hebben maar te gaan, weg van huis naar eenzaamheid en gevaren. Ze moeten daarheen waar de oorlogsmachinerie op volle toeren draait en waar men op grote schaal werkkrachten uit de bezette gebieden inschakelt.

**********



In oktober, geheel onverwacht, gaat hij met vrouw en kinderen naar Axel. Een simpele mededeling in de krant over de nieuwe vaststelling van het spergebied legt ineens de weg open. Een blijde verrassing midden in een tijd vol verrassingen van onaangename aard. Dat ze in vrijheid gaan en staan kunnen, zelfs er voor een paar weken uitbreken, voelt hij als een weldaad waarmede God hen van duizenden onderscheidt.

In zijn geboorteland trekt hij er met de schilderkist op uit en maakt een ontdekkingstocht op bekend gebied. Op een droge dag, na een hele week van regen, ziet hij de fantastisch wisselende kleur der luchten. In waaierige slierten vechten de vlossige wolken tegen de zon. En het blauw is, daar waar het zichtbaar komt, van een prachtige tint. Later vormen zich dan weer massieve wolklagen.

Op de fietstocht, al rijdend en kijkend, voelt de tekenaar zich volstromen met een groot geluk. Vooral op ‘Spuie’ is het een ware kleurfanfare. Om het prachtige, witte molentje liggen vriendelijk de huisjes met ruw rode daken in de zonneschijn. Prachtige mogelijkheden ziet hij erin open bloeien. Hij hoopt op de gelegenheid hier gauw terug te komen en onbezorgd rond te zwerven!

Op oudejaarsavond zitten ze tegen twaalven heel prozaïsch een zelfgebakken boterham te peuzelen en prijzen het goed gelukken ervan. Tijdens de reis naar Axel, had de tekenaar contact met Weyns, wiens overleden vrouw hij tekende. Dit stelt het gezin nu in staat tot dit genot van een broodje dat beter smaakt dan het heerlijkste ‘gebak’ van deze tijd. Beter ook dan het glaasje wijn dat zij zichzelf inschonken uit de fles die ze als een bijzondere attractie van de kruidenier kregen voor deze dagen. “Alcoholvrij”. Maar daar had beter bij kunnen staan: waterrijk surrogaat!

Maar ze mogen in vrede bij elkaar zijn, met hun kinderen, gezond en wel. Krina achter de strijkplank en hij aan tafel.




1943

Het is 1943. Niemand weet hoe lang dit nog gaat duren. De tekenaar is 34 jaar oud. In een rede van de Rijkscommissaris, uitgesproken bij de jaarwisseling, heet het:
“Thans stoten de dingen hard op elkander zoals dit bij een conflict in Stalingrad nu eenmaal onvermijdelijk is. Wat er gebeurt kan slechts worden beschouwd als een onverbiddelijk verloop van natuurlijke en noodzakelijke gebeurtenissen.
Maar alles wat gebeurt wordt gedragen door de ernst van de taak en door onze onvoorwaardelijke inzet, geleid door de wil van de Führer. Hij draagt de zwaarte van het gebeuren in een mate waarvan we ons nauwelijks bewust zijn. Nog nooit heeft een man zo vormend ingegrepen in het lot van de hele wereld. Nog nooit werd een man door zovele miljoenen mensen bemind. In dit geloof en met deze wetenschap treden wij het nieuwe jaar in.”

En een citaat uit de dagorder van Goering, februari 1943:
“Wat de toekomst brengen zal, weten wij niet op dit ogenblik. Een ding is echter zeker. Aan het eind zal de macht van het Duitse zwaard en van de bondgenoten aan ieder lot het hoofd bieden en voor onze volken een mooiere wereld ontsluiten. In de geest van de gesneuvelde helden leggen wij de gelofte af: tot de laatste ademtocht zullen wij voor ons eeuwig Duitsland strijden. Met deze heilige gelofte groeten wij de tekenen van de overwinning. Alleen wie de gedachteschat van onze Führer in zich heeft opgenomen, zal ook daaruit de laatste kracht ontvangen die zij vermag te schenken. Onze wereldopvatting vindt haar toppunt erin dat het volk eeuwig is en dat ieder individu van dit volk verplicht is alles, ook zijn leven, op ieder ogenblik op het spel te zetten voor het bestaan van zijn volk, ja het op te offeren.”

en Dr. Funk, een vooraanstaande nationaal socialist:
“De productie werd voorbereid op het voeren van een totale oorlog. Nieuwe arbeidsreserves werden aangevoerd om aan de behoeften van het front te kunnen voldoen. Deze reserves zijn nog lang niet uitgeput. Zowel in het binnenland als in de bezette gebieden kunnen nog honderdduizenden handen worden vrijgemaakt ten behoeve van de oorlogsindustrie.”

Er was een tijd dat zulke woorden, ver weg in het Sportpalast te Berlijn gesproken, voor kennisgeving door Nederlanders konden worden aangenomen. Ze konden toen als symptomen van nationaal socialistische revolutie worden geregistreerd. Nu deze stemmen op het Binnenhof van Den Haag klinken of op het plein voor het paleis op de Dam, is dat wel even anders. De Nederlanders staan nu met zulke woorden en zulke proclamaties zelf midden in de storm van geweld, gevangenis of deportatie.

Aan de vooravond van een gedenkwaardige tiende mei (al drie jaar zijn ze in de oorlog) volgen nieuwe bekendmakingen. Eerst is er de mededeling dat alle soldaten van het Nederlandse leger, die in de meidagen van 1940 streden, terug in krijgsgevangenschap zullen worden gevoerd. Vervolgens moeten alle studenten die niet de loyaliteitsverklaring hebben getekend, zich melden voor de arbeidsinzet.
"Zij moeten daagse en zondagse kleding, wollen dekens, ondergoed en werkschoeisel meebrengen. De gehele bagage mag de inhoud van twee handkoffers niet te boven gaan.”
Aldus een gedeelte van de beschikking.

Vervolgens komt de verplichting tot aanmelding voor de arbeidsinzet voor alle mannen in de leeftijd van 18 – 35 jaar. Deze laatste verplichting raakt rechtstreeks de tekenaar en kan, zo schrijft hij, van verstrekkende betekenis worden.

Op vier juni 1943 schijft de tekenaar een brief aan zijn ouders:

Een fragment daaruit:
“… Dat het er hier, vooral ten opzichte van de Joden, zeer treurig aan toe gaat, komt jullie dus ook ter ore. Inderdaad zijn deze dingen maar al te waar en niet met een pen te beschrijven. Wat moet ik verhalen van de gruwelijke dingen waarvan onze dagen vol zijn? Je hebt de gevolgen van de staking, de aanmeldingsplicht, de voedselschaarste, het dagelijks in gevaar zijn. We wachten in spanning af en zien uit naar een nieuwe dag, want het is nu wel zeer donker. Ook op mij rust straks de aanmeldingsplicht.

Als we naar beneden kijken, slaat de schrik je om het hart. Maar we mogen naar boven zien, vanwaar onze hulp komen moet. Pas hoorde ik van een kennis, die een ontzettende tijd in de gevangenis had doorgebracht, hoe hij die hulp ondervonden had. Kloeke dingen worden gedaan en gezegd, ook in het aangezicht van de meest harde en meedogenloze vijand.

In het opperste gericht waarvoor deze man kwam, na veel lijden, trof hij een rechter die een zeker respect scheen te hebben voor het volhouden en vasthouden in het geloof. Deze man wist iets af van het Calvinisme. De beklaagde zei dat hij niet gedreven werd door haat tegen het Duitse volk, maar in gehoorzaamheid aan Gods Woord tegen het nationaal socialisme was: “Deze levensbeschouwing moet ik wel in goddelijke opdracht bestrijden.” Dit deed hem clementie vinden. De dag daarop werd hij in vrijheid gesteld. Een wonder. ….”


Het nijpt met de voedselvoorziening, maar het tekenaarsgezin scharrelt er aardig doorheen. Er is de vriendenhand waarheen hij ver moeten fietsen en weer en wind trotseren. Zijn fietsbanden worden erg minnetjes, wat lelijk is, want hoe kom je aan wat beters? In de stad kun je de fiets niet missen, de trams zijn steeds overvol.

Overdag hebben ze nogal eens luchtalarm. Ze zien een luchtgevecht boven de stad. Drie of vier vliegtuigen storten brandend omlaag. Tot dan toe is dat een zeldzaamheid in Amsterdam. Dan is het weer stil. Stilte voor de storm? Ze weten het niet.

Uit een diepe slaap wordt het gezin opgeschrikt door afweergeschut, voor de tweede keer al die week. Onwillekeurig heeft de tekenaar de neiging om wat te willen zien. Dat gaat echter moeilijk vanuit een verduisterde huis. Er schijnt gauw licht uit en dat is in een stikdonkere nacht streng verboden.

Als ze de kinderen bij hen in bed leggen, slaapt Annie algauw weer in. Piet niet. Bang ligt hij diep onder de dekens gekropen. Als de tekenaar hun jasjes en zijn eigen dikke jas gehaald heeft, ziet hij alleen een puntje van z’n kuif. Dolend lopen ze in de nacht langs elkaar heen en grijpen een voor de hand liggend kledingstuk.

Ze hebben nog de herinnering aan een paar nachten terug. Toen was het ook zo en werd er een vliegtuig neergeschoten. Het kwam brandend midden in de stad neer, bij de Munt. De lucht weerkaatste de rode gloed van de grote brand. De hoek van Singel en Vijzelgracht, het Carlton hotel en wat daar achter ligt gingen in vlammen op. Volgens degenen die het gezien hebben moet het aangeschoten en brandende vliegtuig op die laatste ogenblikken – een vlinder met verzengde vleugels – een ontzettende aanblik opgeleverd hebben. Voor een bombardement is Amsterdam tot nu toe gespaard.

Enkele dagen daarna horen ze alweer de doffe donder van afweergeschut boven hun hoofden. Ze zijn tegen twaalven gaan slapen. Maar om half twee en te midden van het gedonder heeft de tekenaar zich nog niet eens uitgekleed. Krien en de kinderen slapen. De felle dreunen bij kleine tussenpozen doen denken aan zwaar kanonvuur aan de kust of zo; of zijn het bommen?

Aan het eind van de straat, tegen het zonovergoten groen van het veld, staan eind juni de groene mannen van geweld. In grimmige grijns vloeken hun helm en hun geweer en de zware patroontas tegen de vrede van de zondagmorgen. Ze hebben de rivierenbuurt afgezet. Het blijkt te doen te zijn om de nog overgebleven joden. Elk huis wordt nagezocht, niet een zal kunnen ontsnappen. Ze zullen gevangen worden. Ook in het huis van de tekenaar wordt gekeken, al is het dan niet wat je noemt grondig.

Augusta de Wit schrijft:
“De gehele mensheid brandt van verlangen naar het uiteindelijke heil, naar vrede, naar geluk. Niemand die uitkomst weet, de mannen van wetenschap, noch de staatslieden. Ieder verbond dat staatslieden sluiten, maakt van alle niet-verbondenen vijanden. Iedere uitvinding die mannen der wetenschap doen, vermeerdert de macht tot doden en vernielen."
Zij noemt de denkers en dichters, de kunstenaars, heiligen. Zij vasten niet en kastijden zich niet als die heiligen van vroeger, want ze geloven niet meer dat zelfkwelling iets verdienstelijks is en iets goeds uitwerkt.
“Maar zij hebben wel de zelfzucht van zich weggedaan. De wereldoorlog zal tenslotte een woord geworden zijn, zoals de oorlogen uit de tijd van Franciscus een woord geworden zijn. Wie kent er nog een van? Kent iemand de namen van de Pausen van toen, van de keizers en van de adellijke geslachten die elkander belaagden en aan verzoeningsmaaltijden vergiftigden? Maar hele volken, ook die van nu, weten van Franciscus van Assisi. Zijn woord ontroert het hart nog altijd.”


Vakantiewerk

Een grote bommenwerper, door Duitse jagers achtervolgd, komt op zijn laatste tocht over tekenaars geboortestadje om enige kilometers verder neer te komen en vindt op de grond z’n ondergang. Zo hoort de tekenaar ook in Axel de donder van geschut. Misschien zijn het ook bommen uit de richting van Vlissingen.

Uit Vlissingen komt een telegram van zijn broer Jaap en diens vrouw: “Allen goed. We komen.” Als Jaap arriveert met zijn gezin, behouden uit de verschrikkingen van een bombardement, staan ze daar. Uit de Zeeuws-Vlaamse tram gestapt, neemt hij bij de goederenwagon de met het allernodigste volgeladen kinderwagen aan. Op zijn gezicht tekent zich nog de doorstane angst af.

korenschovenA

In augustus 1943 zit de tekenaar te schilderen, even buiten Axel. Op de voorgrond tekenen zich goudgeel de korenschoven af tegen het verrassende effect van de bekende torentjes. Daaronder, in fijne schakeringen, staan daken en muren tussen en boven het veelkleurig groen te dromen. In dreigende opeenvolging vormen de luchten zich de hele week lang in de prachtigste afwisseling tot regenwolken. Hoewel hij daardoor nogal eens van achter z’n ezel weggejaagd wordt, vordert hij aardig op die plek.

Ook komt er vraag naar de prijs van dit schilderijtje. Aan de weg groepen belangstellenden om z’n werk en er volgen een paar opdrachten. De dagen vliegen om naar het eind van de augustusmaand. Eind augustus had hij gepland om terug te gaan naar Amsterdam, maar hij hoopt nog verschillende nieuwe schilderijtjes te kunnen maken.

In lange brieven bespreken hij en zijn vrouw, die met zoontje Piet in Utrecht is, de mogelijkheid van een toch verlengen van hun verblijf. Hij vindt het niet verantwoord in deze tijd, met nieuwe bedreigingen van reisverboden, dat hij in dit deel van het land zou zitten, gescheiden van haar die in een ander deel is. Tenslotte arriveert ook zij met de kleine jongen in Axel. Ze hebben de reis goed volbracht.

Nu zijn schatten er zijn en het besluit genomen is, komt de baan weer vrij voor onbelemmerde overgave aan zijn werk. Dat werk springt de tekenaar tegemoet, overal waar hij zijn ogen wendt. Het dringt zich aan hem op. Het landschap zweeft met hem mee als hij op de fiets al kijkend zich voortbeweegt. Uit de verten en op de stevige bries van deze dagen komen de geuren van het land.

Waar hij zo lang naar keek, als kind al, mag hij nu beleven als een tijd van oogsten. In de koele septembermaand komt het landschap met zachte vleugels en een zijden mond hem kussen met een kus van werklust. Wat een zoet geluk.

En daarbij, hij verdient zijn brood. Ruim zelfs. Duizenden om hem heen zijn in gevangenschap of uitgezonden naar het buitenland. Hij gaat vrij en werkt naar hartelust in de vrije natuur of in het huis van zijn ouders. ‘s Avonds legt hij zich neer bij vrouw en kinderen, vermoeid van het genieten en dronken van buitenlucht. Hij heeft weer geprobeerd iets na te vertellen van Gods schone werken die hij in het boek van de natuur op zijn geboortegrond leest.

Maar ze moeten hun koffers gaan pakken. Het eind begint  in zicht te komen. Het wordt kouder en de winterkleren beginnen hen te ontbreken. Nu de regen de dag donker maakt en het kleurenfeest daarbuiten over is, alles grijs, voelt de tekenaar de herfst nader komen, en de winter. Ook moeten de distributiebescheiden voor het aanstaande moedertje in Amsterdam in orde gemaakt worden.

Ze worden opgeschrikt door berichten over de beschieting van boten op de Schelde. Precies eind september schijnen de bootverbindingen mikpunt te zijn; een lelijk ding. Toch, in de kille mist varen ze over de Schelde de mooie dagen uit. Deze reis is gevaarlijk. Ze gaan over Terneuzen omdat de verbinding over de Perkpolder door Engelse aanvallen op de schepen verbroken is. Hun reis gaat echter, zoals hij telegraferen mocht: “goed, reis zeer voorspoedig”.

Het leven van de tekenaar steekt wonderlijk af tegen al de rampspoed die ze om zich heen zien. Na z’n zwerftochten rondom zijn geboorteplaats, staat nu zijn ezel midden in het Noord-Hollandse polderland. Mooie dingen mag hij beleven en hij vraagt zich soms af of dit alles niet te mooi is om waar te zijn en om lang te duren. Dat buiten staan schilderen opent prettige contacten met mensen en streken. Op zo’n vredige boerderij hoort hij dat, in plaats van de niet gevonden onderduiker, de zoon des huizes in gevangenschap is meegenomen.

Bij Dooyes Confectiefabrieken brengt hij een paar kleurige taferelen aan op de wand, met plakkaatverf geschilderd op panelen. Geen karwei van grote allure, maar het gaat vlot en prettig. Minder moeilijk dan het portret van de heer De Jong uit Krommenie.

Met die portretschildering van de heer De Jong gaat overigens iets in vervulling wat hij ooit zo wenste. Uren vol spanning beleeft hij in Krommenie. Zes of zeven zaterdagen werkt hij in de Noorderhoofdstraat van dit Noord-Hollandse stadje aan een schilderij en een tekening die hij beide aflevert. De tekening was eigenlijk bedoeld als tussenstudie voor het schilderij. Hij verdient er een jas mee waaraan hij heel erg gebrek had.

De moeilijkheden van de olieverftechniek spelen een grote rol, maar zijn tegelijk aanleiding tot intensief studeren in deze materie. Dit te beleven voelt hij als een delicatesse, niet gemakkelijk te omschrijven, iets subtiels. Hij voelt een opgang naar ruimheid, vlotheid en gemak.

Op een morgen, half zes, gaat hij op de fiets naar boer Burggraaf. Niet ver daarvandaan zet hij een studie op van een in zonlicht gedrenkt morgenlandschap, op de veldezel. Heerlijk werkt hij in zon en wind. De belangstellende boer en boerin (die onder het werk een kopje koffie bracht) van wier huis hij de voorgevel meenam op z’n schilderij, vragen: ‘Kunnen we het kopen als het klaar is?’ Dan laat hij zo’n studie daar achter. Gaat onderweg nog even kijken bij een andere studie, ook aan de Amstel bij een boerderij achtergelaten.

  56amstel

Zo is hij veel en vlot bezig met werkopdrachten. Het verwerken van opgaven vult zijn dagen. Heeft hij het ene af, dan verdringt een nieuw werkstuk de gelegenheid om lang bij het vorige stil te staan.

Ook in het huiselijk leven is weinig tijd voor beschouwingen. Twee kinderen vragen steeds meer aandacht. Een dochter die naar school gaat en met haar ervaringen thuis komt, die letters gaat spellen en daarmee de entree in een nieuwe wereld maakt. De jongen wil gulzig aan al het nieuwe dat zijn zusje meebrengt op zijn manier deel hebben.

En dan is er in huis ook nog de bijzondere plicht om moeder bij te staan. Elke dag kan ze opnieuw moeder worden. Ze is gelukkig kerngezond en flink.

**********



De kerk in oorlog

Alle politieke partijen zijn ontbonden. Alleen de beginselen en ideologieën van de nationaal socialistische gemeenschap mogen publiek worden geleerd en gepropageerd. De daadkracht, de besluitvaardigheid, de ijzeren discipline, het doortrokken zijn van de aanhangers van het nationaal socialisme, geeft te denken.

Wat betekent het dan om lid zijn van de Kerk in deze tijd? Hoe staan gelovigen daar tegenover? Hoe reageren zij op die wervelstorm van revolutie? De tekenaar heeft de indruk dat ze zwak zijn van moed en klein van kracht, weinig doortrokken van consequent en onverschrokken handelen naar hun belijdenis.

Vorig jaar werd de Gereformeerde Jeugdbeweging ontbonden. De week daarvoor werd Patrimonium overgeschakeld naar het NAF. De VU is gesloten. Bij een overval worden de aanwezige studenten en docenten meegenomen. Onder de gevangenen is ook M. Grosheide, directeur van de VU. De ‘opruiming’ geschiedde, en nog steeds gaat dat door, in een niet bij te houden tempo.

De kerk staat nog, maar naar de kansels van de kerken gaan dreigende blikken en daar blijft het niet bij. De kansel wordt als een van de gevaarlijkste bolwerken geacht tegen het nationaal socialisme. Menig predikant boet binnen de celmuren voor zijn getuigen tegen deze geest. Ook blijven regelmatig plaatsen in de kerk leeg van kerkmensen die het leven in vrijheid hebben moeten verwisselen voor dat van gevangenschap.

In de Raphaelpleinkerk van de alweer zo lang gevangen ds. Sietsma gaat ds. Schippers van Rotterdam voor. Uit volle mond zingt men mee:
“Hij vertrouwt op Gods genade.
Hij vreest voor schande, leed noch schade
Wel ondersteund zal hij niet wijken
Tot hij zijn vijand ziet bezwijken.”
Als de tekenaar, die ook ouderling is in de gereformeerde kerk, gereed staat om een huisbezoek te brengen aan een zeer nationaal socialistisch getinte broeder en zuster (hun zoon strijdt aan het Oostfront), bidt hij God om wijsheid om de moeilijke opdracht van deze avond naar Zijn wil uit te kunnen voeren.

Op 14 september staat in De Standaard de volgende advertentie:
In Duitsland overleed op 7 Augustus 1942 onze innig geliefde onvergetelijke man en vader ds. Kornelis Sietsma, in leven predikant bij de Gereformeerde Kerk van Amsterdam Zuid, in de leeftijd van 45 jaar.
In de kerk van de tekenaar verliezen ze een van de meest op de voorgrond tredende ouderlingen, J. Visser. Hij is overleden buiten het bereik van die hem lief waren, in barre eenzaamheid. Niemand, zelfs niet bij zijn graf, mag van laatste eer spreken, noch een laatste liefde betonen. Hard en bar en bang is deze oorlog. De gebeden stijgen op in de kerken tot God om uitkomst. “Here, denk aan Uw ontferming over deze wereld. Er zijn zeeën van leed.”

Een artikel in De Waag van Marcel van de Velde over Romantiek en Nieuwe Tijd is geschreven naar aanleiding van een essay van dr. Huebner over De Romantische Schilderkunst in de Nederlanden:
“De politieke ideologen en de practici van onze dagen doen er verstandig aan hun geest door dat boek te laten bevruchten. Holland van nu heeft een les te leren. De les van de huidige omwenteling is dat Holland zijn intellectualistisch individualisme moet verloochenen en zijn puriteins cerebralisme moet afzweren.
We moeten terugkeren tot de oud-Nederlandse oergrond waarvan schilders en dichters vroeger getuigenis hebben afgelegd. Het anarchistisch Calvinistisch verstandsleven leidt naar de volksdood. Slechts het Germaans, natuurlijk gemoedsleven kan Holland terug leiden naar de diepe levensbronnen.”
Voor de tekenaar zijn die felle woorden tegen het Calvinisme zwaar geschut. Dergelijke artikelen en zulke uitspraken missen hun inwerking op zijn bewustzijn niet. Ze doen hem beseffen dat de totale oorlog ook in geestelijke betekenis ontbrand is.

Hij citeert uit hetzelfde blad een gedeelte van een artikel van de vroegere gereformeerde predikant dr. Van der Vaart-Smit. Deze schrijft, naar aanleiding van het voorlezen in de kerken van een protest tegen allerlei overheidsmaatregelen:
“De joodse medeburgers komen natuurlijk weer eens nummer 1. Is het voor de kerkelijke leiders nog steeds geen probleem geworden dat de joden een eigen volk zijn en dat dit volk oorlog heeft met Duitsland? En moet een christelijke kerk opzettelijk in dit probleem positie kiezen? Als de geestelijke heren nu eens één keertje, al was het na drie jaren, zich verkloekten om ook af te keuren het gevangen nemen en houden van de 10.000 in de meidagen van 1940, dan zou er althans één regeltje Christelijke onpartijdigheid in dit stuk hebben gestaan.
Niets echter. Niets over de moordaanslagen, niets over het gevaar van het bolsjewisme, niets over… nu ja het loont de moeite niet de Moriaan te wassen. Het was zondag 21 februari één stuk eenzijdige, partijdige politiek, gespeend van waarachtig Christelijk besef.
In naam van God en ten behoeve van een slechte politiek plegen ze moord op de zielen van tienduizenden kleinen en groten. In plaats van het brood des levens, waar zij naar hongeren, ontvangen ze stenen.”
Op dertig april wordt het Paasevangelie gebracht in een donkere wereld, in de preek van ds. D. Sikkel. Hij voert de gelovige luisteraars door de schemering naar het licht. De ontroerde man doet zijn best om de gelovigen in die opgang mee te nemen. Er is heel wat voor nodig om gebonden, gevangen mensen te doordringen van het opstandingslicht.


In december 1943, midden in het branden van het wereldgebeuren is er een vergadering in de verduisterde Buiten-Amstelkerk met prof. Berkouwer als spreker. Het gaat over beslissingen van de Gereformeerde Synode. De tekenaar is ervoor uit drukke werkzaamheden gebroken. Het betreft immers belangrijker zaken dan zijn eigen zaakjes. Prof. Berkouwer vat heel de kwestie zo samen: Het Verbond en onze kinderen, daar gaat het over. Het vlotte betoog van deze synodevoorzitter gaat over de geloofsbelijdenis. Een bezwaarschrift van enkele broeders wijst hij af.

Al menig uurtje heeft de tekenaar aan de betreffende kwesties gespendeerd. Het gaat om de gereformeerde kijk op het Verbond, op het Koninkrijk Gods. Er zijn geschillen gerezen en er gaat onrust door de kerken tijdens het verloop van de synodehandelingen. Die onrust is nog niet weg. Het is in de wereld nog lang geen vrede, maar in de kerk is het ook strijd. Strijd om het juiste verstaan van Gods Woord.

In De Heraut van februari 1944 (een andere krant is er niet meer) leest de tekenaar over de gebeurtenissen op politiek gebied en in het kerkelijk leven. De Synode heeft haar uitspraken over het genadeverbond bindend verklaard voor iedereen. De bezwaarden verzetten zich daartegen. Verleden week is de Synode in spoedvergadering bijeen geweest. In De Heraut werd gesproken van een dreigende kerkscheuring. Deze wordt door prof. H.H. Kuyper, wanneer ze werkelijk gebeuren zou, geschoven op rekening van de twee hoogleraren, prof. Schilder en prof. Greydanus.

Van prof. Schilder krijgen we de laatste jaren zo goed als niets meer onder ogen. Zijn pen is hem uit de handen geslagen door de bezettingsautoriteiten en hijzelf behoort al lang tot de steeds groter wordende groep van onderduikers. Toch is er van hem een stuk ter Synode in behandeling. De stukken en bezwaarschriften gaan om moeilijke en nauwelijks te onderscheiden geschilpunten. Doop en verbond zijn daar het middelpunt van.

In april 1944 is de schorsing van prof. Schilder een feit. en rekent de tekenaar zich steeds consequenter tot de bezwaarden. Met een paar vrienden verzoeken ze de kerkenraad: Maak die schorsing ongedaan; trek de bindend verklaring van de leerbeslissingen in. De Amsterdamse kerkenraad geeft dat verzoek inderdaad door aan de synode.

In juni 1944 staat een uitspraak van prof. Grosheide in De Heraut. Hij geeft een beschouwing over pogingen die gedaan worden om tot andere formuleringen te komen dan de Synode:
“Geen Synode is onfeilbaar. De mogelijkheid moet openblijven dat ze zich heeft vergist. Wat ze wilde uitdrukken kan wellicht beter worden uitgedrukt. Doorgaand dogmatisch onderzoek blijft geboden.
De plaatselijke kerk moet echter voorzichtig zijn. Tegen het geformuleerde dogma bezwaar maken is ernstig. Plaatselijke kerken moeten zich zo lang mogelijk van het zelf geven van dogmatische uitspraken onthouden.”
In een ander artikel:
“De synode heeft niet anders gedaan dan wat ze geroepen was te doen. Ze deed haar uitspraken met algemene stemmen. Dan moet men de Synode niet vragen haar standpunt te herzien. De broeders die bezwaren hebben, moeten zich ernstig bezinnen of ze die bezwaren niet behoren  op te geven.”
En nog eens prof. Grosheide in De Heraut van juli 1944:
“Prof. Greydanus en prof. Schilder zijn niet geschorst of afgezet om de leer, maar om hun optreden in de kerk. Het is hun plicht zich aan de besluiten der Synode te onderwerpen. Dat hebben zij niet gedaan.”
De tekenaar verzucht: De kerk, het veiligste van ons leven, ’s Heren huis op aarde, staat te wankelen. Hij moet wat doen. Een brief aan de kerkenraad schrijven. Positie kiezen. Het duurt nog tot eind 1945. De oorlog is voorbij als in de mededelingen van de Gereformeerde kerk van Amsterdam-Centrum te lezen staat:
“Aan de gemeenschap der Kerk hebben zich onttrokken ……”
en dan volgen alle namen en het adres van het gezin van de tekenaar.




**********



1944

Keerpunt in de Oorlog

Het oorlogsgebeuren wordt gekleurd door spannende invasieverwachting. Churchill heeft gezegd dat er voor medio maart grootse en ongekende militaire ondernemingen zullen plaats hebben. De geallieerden staan dicht bij Rome, waar verbitterd gevochten wordt. Rommel vestigde zijn hoofdkwartier bij Breda. In het Oosten staan de Russische legers al in Polen en in Estland. Berlijn heeft de laatste tijd ontzettende bombardementen te verduren. Groot is dus de spanning. Wat zal er gaan gebeuren?

In februari 1944 klinkt buiten de schrille dissonant van het luchtalarm. Ook uit verschillende streken van het land spreekt onrust en dreiging. Het betreft allerlei alarmerende maatregelen van de bezettende macht die blijkbaar steeds concreter op een komende invasie rekent. Een zwaard van Damocles hangt boven de toekomst van Nederlands geluk.

In juni en juli ontwikkelen de grote gebeurtenissen van de oorlog zich met schokken, steeds dichterbij, en, naar men nu concreter gaat hopen, naar het einde. Een van de schokkende dingen was verleden week de aanslag in het hoofdkwartier van “de Führer” die ternauwernood aan de dood ontkwam. Volgens de laatste berichten van de krant naderen de Russen de stad Warschau.

Met een decreet van Hitler zelf is in Duitsland de totale mobilisatie van alle arbeidskrachten aangekondigd, zowel in Duitsland alsook in de bezette gebieden. In Frankrijk wordt een ontzaglijke strijd gevoerd. Daar neemt de geallieerde opmars vooralsnog niet bepaald grote afmetingen aan. Het nieuwe Duitse wapen, de V-I, legt dag en nacht zwaar vuur op Londen en omstreken.

In september ’44 zitten ze in de huiskamer bij elkaar. De drie kinderen liggen rustig in hun bedjes te slapen, warm en wel verzorgd. Buiten is het guur geworden en stormachtig na een heerlijke augustusmaand en het prachtigste zomerweer. Het is alsof de winter ineens voor de deur staat.

In grote tegenstelling tot de rust in huis, staat de grote onrust in het wereldgebeuren. De geallieerde opmars komt met sprongen in de richting van België de laatste dagen. Nu wordt al in België gevochten. Heel Frankrijk is oorlogstoneel. Als dat zo doorgaat kan over een paar dagen ook in Amsterdam de strijd zijn terrein krijgen. Nu is het nog rustig tussen de wanden van het vriendelijk huis van de tekenaar, waar de kinderen rustig ademen in hun eigen bedjes, maar morgen of overmorgen?

De uitzonderingstoestand houdt iedereen al om acht uur ’s avonds binnenshuis. Al een week lang gaan de berichten over de strijd der geallieerden vlakbij de grens van Zeeuws-Vlaanderen. Hulst zou gevallen zijn. Dikwijls gaan de gedachten van de tekenaar naar die streek en naar zijn geliefden die daar wonen!

Hoe zal het met hen zijn? Hij weet het niet. Ze hoorden meer dan veertien dagen niets van hen. Elke verbinding is verbroken. Post komt niet door. Hoe zal het nu zijn met dat landschap waar hij toen zat te schilderen?

Door onderwaterzetting is al veel verwoest. Hoe zullen de verwoestingen zich uitgebreid hebben? Zijn vader en moeder, de ouwe mensjes, hoe zullen ze de dagen en de nachten van de voorbije week doorleefd hebben? Zal broer Jaap uit Vlissingen in veiligheid zijn bij zijn vrouw en kinderen in Axel? De BNO bevestigt dat op meerdere plaatsen van Nederland (Tilburg, Eindhoven, Nijmegen, Tielerwaard enz. worden genoemd) geallieerde luchtlandingstroepen neergekomen zijn.

Overal op straat worden mannen en jongens gegrepen. In de Zwanenburgerstraat bij het verlaten van een lijstenfabriek waar de tekenaar een boodschap deed, zat ook hij even midden in het gevaar. Om de hoek van de straat kwamen, na het knallen van geweerschoten, mensen aangehold. Toen hij zijn fiets omkeerde om de straat aan de andere kant uit te rijden, versperde daar een gehelmde en gewapende ‘grüne’ de uitgang. Door een zijstraat en een omwegje kwam hij op het Rokin weer in veiliger zone. Als hij een boodschap in de binnenstad moet doen, houdt vrees voor razzia’s hem voortaan terug.

Ze leven in de grote verwachting en zien elk ogenblik uit naar nieuws.

Op zondagochtend, onderweg naar de kerk, komen er waarschuwingen: Het schijnt niet veilig te zijn! Op alle gezichten is spanning. Bij elk geluid van een automotor een schichtige blik. Meerdere mannen en jongens keren terug naar huis. Het is een ongewone dienst, gespannen van de zenuwen, ook door een mededeling van de kansel aan het begin van de dienst: dat er mensen worden weggehaald in de Willebrorduskerk. Even later wordt dat door ds. Kunst weersproken: Na onderzoek blijkt dit niet waar te zijn.

Staande zingen ze aan het eind: “Een vast burcht is onze God, een toevlucht voor de Zijnen.” De kleine Annie, gevoelig kindje, moet onder de dienst zachtjes, maar soms hevig huilen. Aan het eind van de dienst staan zijn kindertjes aan weerskanten tegen de tekenaar aan. Piet, kleine beweeglijke wildebras, heeft geen notie van wat er om hem heen in de kerk aan ernstigs te doen is. Hij loopt met zijn glundere gezicht boven zijn blauwwitte matrozenpak parmantig aan de ene kant. Annie als een vogeltje dat zich in de grote wereld onveilig voelt, schuilt aan de andere kant dicht tegen hem aan.

Een fleurige, sprekende film is de droom die de tekenaar droomt over Axel in vlaggentooi. Er was uitbundige vertoning van oranje en vaderlandsliefde op de bevrijde geboortegrond. Mocht het waar zijn! Kon hij maar even om een hoekje kijken.

Er hangt een geladen sfeer over de overigens stralende septemberdag. Er is onzekerheid. De straat is onveilig. De spoorwegen staan stil, zijn in staking. Af en toe is er wat geronk van vliegtuigen in de lucht. Een zware dreun wordt ergens gehoord.

Als zwaartepunten uit het nieuws: de hevige strijd met luchtlandingstroepen in Arnhem, Nijmegen, Eindhoven, Neerpelt. Ook een bericht over een zware afweerslag aan de mond van de Schelde. Is dat tussen Vlissingen en Breskens? Plaatsnamen worden hier niet bij genoemd. Het gelande aantal luchtlandingstroepen en valschermjagers moet groot zijn. De krant meldt:
“Omtrent de strijd in het Belgisch-Nederlands grensgebied meldt het internationaal informatiebureau dat de Canadese strijdkrachten op twee plaatsen, namelijk in het gebied van Sas van Gent en ten oosten van Axel, getracht hebben het bruggenhoofd aan de monding van de beneden-Schelde binnen te dringen.
Bij Sas van Gent bleven de aanvallers in het versperringsvuur der zware Duitse batterijen steken en bij een door een van twee kanten ondernomen tegenaanval der Duitse troepen werd een Canadees bataljon omsingeld.”
Het is nuchtere krantentaal, waaruit misschien boekdelen van leed en schrik en spanning spreken. De tekenaar voelt pijnigende onzekerheid over zijn geliefden daar te midden van de verschrikkingen. Alles wat hij onderhanden heeft lijkt onbelangrijk bij die gedachte aan dood en verderf, aan levensbedreiging van het dierbaarste wat je naast vrouw en kinderen op aarde hebt: vader en moeder en broers en zusters met hun kinderen.

Midden in deze hectiek staan een paar schilderijen onafgewerkt omdat hij er op uit zou moeten voor het leggen van de laatste hand. Het schilderij van de boerderij Burggraaf wacht. Ook moet hij nog een boerderij afmaken in de polder tussen Aalsmeer en de Nes. Verkoop in de kunsthandel staat vrijwel stil.

Thuis is nog werk in overvloed, zoals de laatste pose van het portret van de heer De Jong jr. in Krommenie en voor Forma het schilderij Broek in Waterland. En Kijkje op Axel voor de tante van Cor Versluys. Verder heeft hij onderhanden een portret van ds. Van ’t Veer (schilderij) en een tekening van de vrouw van N. Blom. In bestelling is nog een portret voor P. Gastelaars. Tenslotte zijn er nog verscheidene tekeningen en boekomslagen.

Nooit had de tekenaar zoveel en zo veelbelovend werk.

Was het eerst nog gissen hoe concreet het oorlogsterrein nabij Axel gekomen was, eind september weten ze meer. De berichten melden namelijk dat Sas van Gent, Axel en Terneuzen door geallieerden (Polen en Canadezen?) genomen zijn.

De tekenaar en zijn vrouw maken er duizend gissingen over. Grote blijdschap? Of groot verdriet? Zo lang als die strijd daar geduurd heeft! Het oorlogsmonster moet wel vele rauwe sporen en diepe wonden als nasleep hebben gemaakt. Wat zullen de gezichten van hun familieleden gezien hebben, wat zullen de oren gehoord hebben aan doodsdreiging, moordende oorlogsprojectielen? Mogen ze nu opzien als bevrijden en geredden? God geve het.

In Amsterdam en omgeving dreunen voortdurend met langere en kortere tussenpozen de ontploffingen. In de havens blazen de Duitsers allerlei objecten op die niet ongerept in handen der geallieerden vallen mogen. Tussen Arnhem, Nijmegen, Tilburg en Maastricht schijnt nu het voornaamste gevechtsgebied te liggen. Daar moet een ontzettende strijd woeden die gedeeltelijk op Duitse bodem gestreden wordt.

Met een teer gebaar en gevoel van ontroering pakt de tekenaar het handje dat lief met een argeloos gebaar zich boven het wit van het lakentje naar hem uitstrekt. Het handje van zijn kleine jongen. Wel beschut en verzorgd ligt hij in zijn wiegje, in de gezelligheid van de huiskamer.

Verder weg echter, op deze zelfde avond, op deze zelfde vaderlandse bodem, bij Arnhem en Nijmegen grijpen handen in laatste doodskramp boven verminkte lichamen uit, tussen kapotgeschoten huisraad of oorlogstuig. En daar is geen hand die aangrijpt. Bittere eenzaamheid en vreselijke nood. Immers, Arnhem staat in brand, zijn de berichten. Nijmegen moet één puinhoop zijn. Om een van de belangrijke bruggen is man tegen man gevochten met bajonet en mes en tanks. Er zijn veel gewonden en stervenden en lijken. Levens gaan daar ten onder, kostbare levens verbloeden die eens met liefde diep verzorgd en beschut werden. Dit drama van dagen is voor hun ogen verborgen, maar toch dichtbij.

Acht oktober is broer Jaaps verjaardag. Hoe zou hij het maken? Viert hij deze dag bij vrouw en kinderen? Walcheren wordt deze week voor een groot deel, enkele malen per dag, overspoeld door het zeewater. Ook Vlissingen natuurlijk, broer Jaaps woon- en werkplaats. Er gaan geruchten over evacuatie van Walcheren en Zuid-Beveland. Zo goed als zeker is Westelijk Zeeuws-Vlaanderen nog gevechtsterrein, maar Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen niet meer. Zijn zorg daarover is wat geluwd. Wel vraagt hij zich af ten koste van wat voor offers aan mensenlevens de bevrijding is geschied. Nog woedt om Arnhem en Nijmegen en in de richting Den Bosch in het dierbaar vaderland de bitterste strijd. Heel Arnhem is door de bewoners verlaten.

*****



Winter ’44–‘45

Op een avond in oktober 1944 schrijft de tekenaar (‘wellicht voor het laatst voorlopig’) in het licht van de elektrische lamp. Die zal de volgende morgen niet meer branden. De levering van elektriciteit wordt stopgezet.

De afgelopen week, waarin hij een schilderij voor boerin Middelbeek afmaakte, was hij in de omgeving van Broek in Waterland op sjouw om turf. Hij sliep een nacht op die boerderij waar hij het schilderij bezorgde (Kativou bij Volendam). Zo waagde hij zich weer eens ver van huis. Ook deed hij Purmerend aan.

Tevergeefs op turf uit, lukte het de tekenaar zowaar een paar mud steenkool te kopen bij een schipper. Hij liet die bergen bij een boer. Er is een vervoersverbod voor dit artikel en ook zo goed als geen vervoer. Hoe krijgt hij het thuis? Ziedaar de grote puzzel. Hij was van plan er meteen werk van te gaan maken, maar berichten over ongunstige voornemens ten aanzien van de Amsterdamse mannelijke bevolking doen hem daar van afzien.

Er zit in de oorlogshandelingen op Nederlandse grondgebied niet veel schot. Ze zitten bij een soort kaarslicht en zijn genoodzaakt de avonden kort te maken. Zelfs zo’n klein vlammetje is te duur en te schaars om het lang te gebruiken. Het is november. De duisternis valt steeds vroeger in en de nachten worden langer.

Het naderbij komen van een winter met oorlogsellende maakt hen bang. Alle levenscomfort komt in het gedrang. Morgen of overmorgen wordt, na het beëindigen van de elektriciteitslevering, ook het gas afgesneden. In dikke drommen staan de mensen deze dagen in rijen om de voedselkaarten voor de gaarkeuken in ontvangst te nemen. Die zouden warm eten moeten leveren.

Overigens ligt de natuur vredig te ademen in een matte en zachte tintenweelde. Zijn vingers jeuken om er met penselen en verf wat van weer te geven. Maar de handen van de tekenaar moeten in een klauwende greep kilometer na kilometer z’n kolenlast sturen en trekken en duwen door dat goddelijke schilderij van de natuur. Die wordt beschenen door een vriendelijk zonnetje.

Op huis gaat het aan, warmte voor de winter. Voor z’n lieveling, voor z’n kleine jongetje en ook om zelf straks te kunnen werken in een draaglijke temperatuur. Zo haalt hij met een bakfiets de kolen bij boer Mak. Wat is het een zwaar karwei. Op de pont over ‘t IJ staan een paar schonkige paarden, de koppen droef omlaag, op trillende poten uit te blazen nadat ze hun last, een wagen vol bussen melk tot zo ver naar de bestemming hebben gezeuld. De tekenaar voelt zich er net zo aan toe als die beesten. Ook hij dampt als een trekpaard, maar hij komt veilig thuis.

Daar worden ze opgeschrikt door een bomaanval betrekkelijk dichtbij. Ze staan op van de gedekte tafel en met angstige kinderen zoeken ze een schuilplaats in de gang.

Ze zijn totaal afgesneden van elke verbinding met de familieleden in Axel. Ze vieren op 31 oktober vaders verjaardag, zijn zeventigste, maar weten niet of vader deze verjaardag zelf wel mag beleven.

De dagen en de weken van de novembermaand volgen elkaar op als in een sombere stoet. Na verschrikkelijke gevechten worden Noord-Brabant en Zeeland (nu op Schouwen en Duiveland na) door de Duitsers prijsgegeven. Vlak om Amsterdam, en in de steden Utrecht, Amersfoort en Rotterdam worden duizenden mannen weggevoerd.

Het dagboek is vol. Vind maar eens een nieuw in deze tijd. Toch lukt dat, hoewel op een zeer afwijkend formaat (waaruit de schaarste spreekt). Hij schrijft in het licht van een tot lampje-zonder-glas gepromoveerd spirituslichtje. Ze verwarmen de kamer met een noodkacheltje, gemaakt van een kubusvormig biscuitblik. Dat voldoet om te koken reusachtig, veel beter dan de haardkachel waarmee ze een paar martelweken doormaakten. Toch is het noodkacheltje voor de verwarming van het huis onvoldoende. Na enkele dagen van stromende regens en gure novemberstormen is dat goed te merken.

Het begint flink kouder te worden. De tekenaar trek een paar werkjassen over elkaar aan om zo, voor ze naar bed gaan, nog wat te kunnen doen. De uren waarop het licht is, worden steeds minder, vooral bij dit sombere weer. Het zijn schadelijke dagen voor zijn werk.

Er gaat veel tijd heen met het doen van allerlei klutskarweitjes aan de kachel, in de huishouding. De vragen van voedsel, warmte en kleding klemmen elk uur opnieuw. Hoe krijgen ze de gewoonste zaakjes voor elkaar? Voor beschouwing blijft niet veel tijd over. Als deze toestand nog lang duren moet, ziet hij van het vullen van dagboekbladen niet veel terechtkomen. Maar zwijgen kan hij niet; vandaar toch dit nieuwe begin met een nieuw en nog leeg dagboek.




1945

Op vier januari 1945 wordt de tekenaar 36 jaar oud. Ondanks zijn vaste voornemen om alles op te schrijven, is het nu toch februari 1945 geworden voordat hij de bladen weer voor zich heeft liggen en de pen ter hand neemt en beschrijft hoe hij op de ochtend van zijn verjaardag ontwaakte op de hooizolder van boer Kramer in Oosthuizen. Op drie januari keerde hij terug van Andijk waar hij 25 kilo aardappels en wat rode en witte kooltjes bemachtigd had. ’s Avonds om acht uur stond hij in de stikdonkere avond met storm en regen voor de deur van boer Kramer die hem gastvrijheid verleende.

Eerst zat hij in de sfeer van de met kaarslicht verlichte kamer waar het spinnewiel draaide en de kachel snorde. Daarna verbleef hij in de veel killere, maar in tegenstelling tot het barre weer buiten, toch weldadig aandoende ruimte boven de koeien op de hooizolder. Er overnachtten daar nog een paar Amsterdamse zwervers, ook blijven steken in het barre weer.

Zo gebeurt dat dikwijls langs die wegen van Noord-Holland. In eindeloze opeenvolging met alle mogelijke voertuigen kom je ze tegen of gaan ze je voorbij. Mensen uit de stad gaan naar buiten om voedsel. Ze zijn van honger en ontbering vergeeld en vermagerd. Gezichten, waarop ondervoeding en oververmoeidheid hun stempel drukken, spreken een droeve taal.

Zoals nu in de steden honger en koude heersen! Voedsel en brandstof, dat zijn de twee dingen die met de dag schaarser worden. Wat een verellendiging van het leven! Dat ondervinden duizenden en duizenden nu aan den lijve. Gebrek staat als een reuzenmonster voor de bewoners. Het bedreigt het leven elke dag opnieuw. De duizenden voeren hun wanhopige strijd. Het is de mensen op die wegen van Amsterdam naar boven in Noord-Holland en naar de Wieringermeer aan te zien. Treurige tonelen spelen zich af.

Moeder Krien is naar de kerk. In een moment van groot geluk speelt rechts van de tekenaar zijn kleine jongetje in zijn wiegje. Dat wordt deze week een jaar. Links aan tafel speelt Piet met een bouwdoos.

Annie is bij de vrienden Bas en Mina in Aalsmeer. Zoals vele stadskinderen die vanwege de nijpende voedselschaarste buiten zijn, ontbreekt ook zijn oudste kind aan hun kringetje thuis. Veertien dagen geleden bracht hij haar. Het was op uitnodiging van die kennissen zelf dat ze daartoe kwamen. Gode zij dank behoefde hij niet een ondervoed kind weg te brengen.

Langs allerlei ongedachte wegen komt nog het nodige voedsel hen in redelijke hoeveelheid toe. Ook moeders spaarzaam beheer doet uit het dressoir weer telkens pakjes en zakjes opduiken. Die dingen worden al schaarser en schaarser en zijn niet meer te krijgen. Verder hoeft de tekenaar alleen maar de naam Burggraaf te noemen. Voor altijd zal deze naam in herinnering blijven, evenals de tochten langs de Amstel, door alle seizoenen heen en op alle tijden van de dag.

De winter houdt hem voortdurend met de meest prozaïsche dingen aan de gang. Hij moet opstaan om van de steen waarop hij ze zo-even klein hakte, wat houtjes te nemen en die in het wonderkacheltje te stoppen. De kookbus moet de grote kachel vervangen. Hij geeft wel een flinke brandstofbesparing, maar eist voortdurende zorg. Je moet er eigenlijk bij blijven staan om ‘m aan te houden, tenminste als je op hout aangewezen bent en de kolen ontbreken.

*****



Laatste loodjes

De winter is nu voorbij. Nog steeds woedt de grote volkerenstrijd en is Nederland boven de rivieren bezet gebied. De echte strijd woedt nu op Duitse bodem. Aan de Rijn en aan de Oder? Hoe wordt er gesnakt naar het naderende einde. O, als deze gruwel van verwoesting en van ontreddering, die als een storm nu al jaren over de wereld raast, toch eens een einde nemen mocht!

Voor het vuurpeloton vallen ze, zomaar aan de openbare weg, bij Zorgvlied en in het Weteringplantsoen, bij tientallen. Ook vallen in de stad, ook in de Rivierenbuurt, de mensen die hongeren en tekort komen, de verzwakten. De tekenaar ziet ze gaan met knikkende knieën, vergeeld en vermagerd, onherkenbaar geworden, ook door zijn straat, langs zijn huis.

Wat doe je dan, als je dan zelf nog wat hebt? Als je in je eigen gezin door alle moeite en door alle zorg heen het leven nog ziet bloeien? Telkens weer was er de verrassing van uitgeholpen worden. Wat moet hij doen? Kan hij helpen, kan hij delen, andermans nood lenigen? Bijna altijd is het een druppel op een gloeiende plaat. Dit is een strijd waar hij moeilijk uit komt. Het lelijke beest dat egoïsme heet, blijkt aanwezig te zijn. Kijk maar hoe gierig hij naar zich toe kan graaien dat waarmee hij zich veilig meent te kunnen stellen. Is er niet de neiging bij hem om de ander weg te stoten? Maar hij is toch zelf een drenkeling die alleen bedacht is op zelfbehoud, eerder geneigd houvast te zoeken dan de ander te helpen?

Een mooie lentedag in maart is vol belofte en vervuld van verlangen. Als hij, hoe onveilig ook op de weg, zijn tocht langs de Amstel maakt, ligt in het water de vredige en kleurige lenteavond zich te spiegelen. Prachtig. Ondanks het feit dat ‘uitkijken’ zaak is, drinken zijn ogen die stille pracht in.

Als hij bij de zijweg komt richting Aalsmeer, had hij wel zo door willen rijden naar Annie. In de verte ziet hij in grijze nevel een toren en huizensilhouetten waarachter ergens zijn dochtertje is. Even zijn meisje zien nu? Even in de oogjes kijken van haar die door de omstandigheden van hen is verwijderd.

Op zo’n mooie dag lijkt de bange winter die ze achter zich hebben, een benauwde droom die voorbij is. Tenminste op sommige momenten. Bijvoorbeeld op zo’n ogenblik als hij, houtjes hakkend en op het ritme daarvan zingend in de morgen, dan is hij er uit, er even bovenuit. Maar een uur later op dezelfde stralende dag kan hij er weer midden in zitten als de kachel aan moet omdat anders het eten niet klaar komt, terwijl hij voor het brandstoffenprobleem staat. Waar haalt hij het vandaan?

Daarbij komt nog: hij werkt in de huiskamer. Eigenlijk is dat onmogelijk, maar toch moet het. Het is niet anders. Ze moeten een oude ‘poef’ slopen en vervolgens staat hij over een rokende, stinkende kachel, terwijl moeder op stap is naar de centrale keuken. Ze staat daar in de rij voor het afhalen wat op bon zus of zo te koop is. Een paar maal al beleven ze wat van het Zweedse en het Internationale Rode Kruis te krijg is.

Heelhuids, of liever: sowieso thuiskomen is deze dagen een verheugende belevenis, een reden om dankend neer te knielen. Op dezelfde weg zijn andere mannen en jongens bij honderden opgepakt en op transport gesteld naar Duitsland. En bij honderden en honderden worden er deze dagen fietsers opgevangen en van hun rijwiel beroofd. De straat opgaan betekent risico’s nemen.

Ze hunkeren in alle opzichten naar verandering. Zouden ze echt op de drempel staan van een nieuwe toekomst? Volgens “men” worden er van Nijmegen tot Keulen, onder dekking van een reusachtig rookgordijn, voorbereidingen (de laatste?) getroffen voor een groot offensief. Zou dit dan het offensief worden dat de bevrijding brengen zal??

*****



Een blij weerzien

Als op een mooie zomeravond ligt, na acht uur van mensen verlaten, de rand van de stad in zilveren maanlicht. Zou zijn vader in Zeeuws-Vlaanderen, zo vraagt de tekenaar zich af, op dit ogenblik ook niet opzien naar ditzelfde hemelgelaat? In zijn gedachten ziet hij zijn vader gaan en staan, ziet hij zijn moeder zitten in de maanverlichte schemer van de huiskamer. Oud mensje dat met haar gedachten misschien bij hen is.

Zo vliegen zijn gedachten door alle barricaden heen, en verlangt hij. Ach, hij weet geeneens of ze er nog wel zijn. Datzelfde verlangen dat de tekenaar voelt, zou dat wellicht ook daar in Aalsmeer zijn, bij zijn kindje? Zou Annie niet verlangen naar al die eigen lieve dingen waarvoor hij even geen naam weet, maar die je met het begrip “thuis” aanduid?

Zaterdag voor Pasen wordt hij vroeg wakker. In de morgenschemer zou hij naar Burggraaf gaan. De weg tot bij de Nes is onveilig wellicht. ’s Morgens vroeg werden er enige weken geleden op die weg door de vijandelijke grünen gegrepen naar mannen van bepaalde leeftijd, of naar de rijwielen van iedereen. Daardoor is er de aarzeling tussen het nu gaan of tegen de avond, op welke tijd het wat veiliger schijnt.

Toch zit de tekenaar om half zeven op de fiets, met een portretje bij zich. Geen onraad op de weg gelukkig. Bij Burggraaf kan hij niet terecht, maar verderop lokt een bezoek aan Aalsmeer. Een plan dat hij ‘s morgens al overwoog en verwierp, duikt weer op. Hij oppert het tegenover Krien. Willen ze voor Pasen iets te eten hebben, moet hij wel bij Burggraaf terugkomen en dus besluit hij naar Aalsmeer door te fietsen. Portretje kan hij wel op de terugweg die avond bezorgen.

Zo vervolgt de tekenaar zijn weg tegen de felle wind in naar de verblijfplaats van z’n dochtertje. Tegen de lucht tekenen zich al duidelijker en steeds meer nabij de silhouetten van watertoren en molen af. Daar komt dan uit al het vele en vreemde het eigen gezichtje van zijn Annie. Door de wind komt ze aangehold. Hijgend staat ze voor hem. Haar snoetje naar hem opgeheven met glanzende ogen en in de lijst van de blonde haardos, verward dooreen gewaaid. Haar gezicht één blij herkennen. “Vader!!!”

Een boordevolle beker geluk is zo’n moment. Had hij maar de tijd en de woorden om dat samenzijn daar te schetsen! Uitbuiten wilde hij het. Ze gaan samen naar het dorp (tevergeefs) op zoek naar “kleppertjes”, schoeisel dat haar kapotte klompjes en afgedragen schoenen moet vervangen. Gretig doen ze die boodschap om met elkaar alleen te zijn. Haar koude kleine hand in zijn warme verstopt, lopen ze de terugweg, tegen de bruggetjes van de Uiterweg op. In de tot een storm aangegroeide wind is niet te fietsen.

In een gesprek onder vier ogen worden Bas en de tekenaar in de glazen ruimte van een van de kwekerskassen het er over eens: hij zal Annie mee naar huis nemen. Het spijt de kweker, maar hun eigen voedselvoorraden raken ook uitgeput. Ze hebben een erge tegenvaller gehad in de mogelijkheid van aanvulling ervan. Het spreekt vanzelf dat, nu hij er toch is, de tekenaar voorstelde zijn dochtertje mee te nemen.

“Dan kun nu naar huis terug. Wat zal het een verrassing zijn. Je gaat terug naar je broertjes. Maandag is Piet jarig. En je kleinste broertje zie je weer, waar je zo voor opkwam en die je zo beschermde als je dacht dat ie niet genoeg te eten kreeg. Van je eigen portie wilde je hem geven. Dan had je zelf geen trek meer, zei je, Keesje mag die derde boterham best van me hebben. Of die laatste hapjes pap van je bord.”

De storm jaagt hen voor zich uit op de terugweg. Voorop wat jonge groente en een grote bos bloemen, seringen en tulpen en datgene wat we met een grote omweg bij B. ophalen. Annie zit achterop. Zo fietsen ze samen. Af en toe gaat het haast te hard. Z’n ogen speuren vooruit op de weg. Polderwegen en de buitenwegen langs de Amstel blijken veilig. Alleen in het zicht van de haven, vlak na Ouderkerk, beginnen de waarschuwingen die steeds verontrustender worden. De wind jaagt de woorden aan flarden: Verderop is fietsenvordering. Let op. En: Doodgeschoten.. daar verderop …

Maar ze komen veilig thuis. In de stad blijken er inderdaad zware fietsenvorderingen geweest te zijn. Het is een blijde thuiskomst.

*****



Bevrijd

Dagen en de weken aaneen stroomt groot nieuws de huizen binnen. Al hoopvoller heffen de hoofden zich op. De bezetter heerst alleen nog in het westen, de provincies Zuid- en Noord-Holland. Met het nader komen van de bevrijding leeft de sterke hoop en de bruisende begeerte om vanonder de grote druk uit te komen die nu al zolang over het leven  ligt.

Terwijl de tekenaar aan de Amstel schildert, zijn een honderd meter verder in angstige spanning de boeren bezig een dam op te werpen tegen het onheilspellend hoog rijzende water van de Amstel. De bange vraag die de mensen bezig houdt is of ook deze prachtige polders, waar het vee het eerste  gras eet, onder water gezet zullen worden. Alle geluk wordt permanent overvleugeld door de schaduw van dreigend onheil. In een moe makende spanning voltrekken zich de oorlogsgebeurtenissen.

Iedereen hunkert naar de frisse tinten van de driekleur. Die willen ze zien waaien over een hersteld leven waarin de ogen zich vullen met tranen van weerzien. De verbroken verbindingen zullen weer open zijn. Ach, hoe droom de tekenaar zich middenin in deze barre werkelijkheid mooie dromen van vrede en vreugde en vrijheid. De laatste week wisselt de hoop echter weer sterk zich af met vrees.

Eind april worden de spanningen groter. De berichten zijn van dien aard dat het beëindigen van deze vreselijke oorlog elke dag een feit schijnt te kunnen worden. Vooralsnog lijkt de berichtgeving voorbarig. Op zondagavond negen uur knallen geweerschoten. Die doen de straten – een poosje geleden nog met opgewonden mensen gevuld – weer leeg en verlaten zijn. Nee, het lijkt verstandig nog geen overmoedige dingen te doen van openlijk vreugdebetoon en dergelijke. Men zal de tekenaar niet zonder meer onverdeeld uitgelaten en met de massa op straat in uitbundige feestroes vinden. Niet dat zijn blijheid niet groot zal zijn. O, hij zal het niet aankunnen, zo geweldig zal het zijn: geen oorlog meer. Ze zullen ’s avonds weer naar buiten kunnen, zich vrij bewegen, gauw iets van hun geliefden horen. Ze zullen op reis kunnen gaan. De gevangenissen zullen opengaan. De honger, die in de stad duizenden slachtoffers eiste, zal worden verdreven door de aanvoer van voedsel. Dat zijn de verheugende gevolgen. Om nog maar niet te spreken van het grote goed van de geestelijke vrijheid en weer een natie te zijn die haar publieke levensbeschouwing niet langer opgelegd krijgt van de machtige nazi-buurman die te vuur en te zwaard iedereen bedreigt die andersdenkend is.

En ja, nu is het dan zover.
ZE ZIJN BEVRIJD
Op vier mei komt in hun verlaten straat ’s avonds om ongeveer half negen een ongelooflijk bericht: Duitsland heeft gecapituleerd. De mensen, de gevangenen die met dit prachtige zomerse weer om ’s avonds zeven uur al in hun huizen opgesloten zitten, breken uit en gaan naar buiten, aarzelend eerst, dan wat vrijer. Een wonderlijke avond wordt het. Stijf gearmd in de ongedwongen blijdschap leggen ze hun reserves af. Dansen en springen willen ze, als kinderen uiting geven aan ongebreidelde vreugde. Hier en daar komt een vlag te voorschijn. Die wappert in de kille wind die bij het vallen van het donker opsteekt. Eerst luistert de tekenaar nog naar de radio, bij Wim T. wiens portret hij onderhanden heeft. Daar hoort hij zelf, door de koptelefoon in een Engelse uitzending in het Duits, het bericht van de Capitulation.

De mensen drommen samen, bespreken het grote nieuws. De volgende ochtend om acht uur zou het echter pas ingaan, dus uiterlijk vreugdebetoon moeten ze nog even uitstellen. Thuisgekomen steken ze een kaars aan en bij dat zachte lichtje vieren ze feest. Een busje gecondenseerde melk, het laatste, komt tevoorschijn. Zo ook de laatste paar lepeltjes chocola, nog bewaard uit de mand die hij van de ouderlingen kreeg bij zijn thuiskomst uit het ziekenhuis, vier jaar terug. Buurman Van den Heuvel deelt een sigaret mee, nog een echte Consi.

In het halfdonker heeft hij wat hout gehakt op het trottoir en het wonderkacheltje snort. En daar eten ze, midden in hongerend Amsterdam, hun Zweedse boterham met een stukje kaas van Burggraaf bij een beker echte chocolademelk met suiker. Daarna lazen ze de feestpsalm der dankbaarheid, psalm 103.

Annie en Piet, getooid met oranje en het heerlijk rood-wit-blauw van de driekleur, staan in de grote drukte van wachtende rijen aan de hand van hun vader. Zij beleven iets van vroeger, van Koningin en Vaderland. In hoogtijdagen van vroeger kwam dat tot uiting in de wapperende kleuren van de Nederlandse vlag. Het maakt de vreugde in z’n hart tot een niet onder woorden te brengen geluk. “Ik heb u lief mijn Nederland.”

Voor de kinderen is dit iets geheel ongewoons, een allerwonderlijkst beleven. Deze entourage, de wapperende vlaggen, de fleurige tooi van de nationale kleuren en de feeststemming, voor de tekenaar oud en vertrouwd, is nieuw voor hen.

Ze zien de Canadezen binnenkomen. In de Noorder-Amstellaan beleeft hij met zijn twee kinderen de intocht van de bevrijders, gebruinde, wel doorvoede, gemoedelijke kerels. Het barre oorlogstuig is overdekt met bloemen en afgeladen met vrouwen en mannen, kinderen, meisjes en jongens die hen jubelend begroeten. Als overwinnaars komen ze, vrijheid en voedsel brengen ze mee. Velen maken de zegetocht naar de Dam mee, op allerlei soorten voertuigen.

In een trieste rij ziet de tekenaar daarentegen in de richting Berlagebrug een rij Duitsers, de verslagenen, de stad verlaten. Verdwijnt daarmee nu de donkerheid, de angst, de honger die hun leven geboeid en gevangen hield, zoveel jaren lang? Hij vindt het een nog niet te verwerken gedachte.

Zo staan deze dagen boordevol spanning en niet in alle opzichten vreugdevol: Schoten vallen er nog die mensen dodelijk treffen. NSB-ers worden opgehaald. Zeker, zeker, het recht moet zijn beloop hebben. Maar de wraak zoekt z’n prooi en de manier waarop de zuivering plaats vindt, is niet in alle opzichten tegenover God te verantwoorden. Bij een grote samenkomst op de Dam spreekt minister-president Gerbrandy. Het “rood” overheerst de vaderlandse kleuren. Volgens de tekenaar een schaduw over het licht van deze Bevrijdingsdag. Het zal zaak zijn oren en ogen, ook in deze blijdschap wijd open te houden. En nog iets: Gisteren waren de kerken boordevol bij de nationale bevrijdingsdienst. Nu op Hemelvaartsdag zijn er géén volle kerken.

Ze hadden ze al gezien en gehoord, de grote vogels, bommenwerpers die in plaats van verderf en dood, voedsel brachten. In grote hoeveelheden zijn de levensmiddelen afgeworpen. En toch eist de distributie nog zoveel tijd dat de eerste vrije week daarvan nog niets op hun tafel komt. Het is voor velen dan ook nog feest met een hongerige maag. Het gezin van de tekenaar kan zich er aardig doorheen slaan dankzij de uitweg langs de Amstel en de aardappelzending, de laatste uit Stadkanaal die een vriendin per schip meebracht. Ze verlangen er nu echter erg naar eens heerlijk brood te eten. Dat was erg schaars, 400 gram in een week. Nu zal er ook in dit opzicht gauw verruiming zijn. Morgen zal de distributie beginnen van de door geallieerde vliegtuigen afgeworpen pakketten die allerlei heerlijkheden bevatten.

Nu pas hebben ze een idee gekregen van wat de voedselbombardementen betekenden. Met twee waterdicht verpakte dozen, die elk zeker vijf kilo wegen, komt de tekenaar op een zondag thuis. Hun kruidenier Jac. Hermans had daar zijn zaak voor open gesteld.

Wat hebben ze grote ogen opgezet. Blijer verrast dan ooit een sinterklaassurprise heeft gedaan, pakken ze de heerlijkheden uit: biscuit, een grote doos en nog verpakt in vijf doosjes waarbij ingesloten karamels, een soort fruitreep en suiker. Verder een bus spek, een bus groenten, een bus stamppot, Zout, lucifers, melk, koffie-extract en 50 sigaretten. Met wat een gejuich begroeten de kinderen dit alles. Wat knabbelen ze verrukt hun biscuitjes. Als ze,  gewoontegetrouw, beginnen met een biscuitje in tweeën en drieën te breken om te verdelen, zegt hun vader:

Jullie mogen nu naar hartenlust een paar hele biscuits opsmullen en een stukje fruit-bar en een karamel. En dan de heerlijkheid van een schepje suiker in hun thee of over de pap. In de loop van de week is er nog meer gekomen, nog meer biscuit: maar liefst vijf keer negen ons! Een half ons echte thee en ieder een reep chocolade. En een kilo reuzel. Een kopje koffie met suiker drinken ze. Het pittige aroma van een Philip Morris sigaret is als een wierookwolk der bevrijding om hen heen.

Verscheidene Rodekruispakketten, met liefdevolle zorg ingepakt, hadden het gezin in Amsterdam al bereikt, kort na de bevrijding, met daarin een paar korte brieven. Daaruit sprak de bewogen stem van bezorgde harten. Van zijn vader:
“d.d. Axel, 4 mei 1945
Vanavond half negen komt bericht: Duitsland capituleert, dus Holland is vrij. Daan en Krina, het gaat door merg en been: dus ook onze kinderen in Amsterdam zijn vrij. Loof de Here, mijn ziel.
O, Daan en Krina, geef nu, als je kan, spoedig bericht aan ons. Wij allen hier zijn gespaard gebleven en allen gezond. De Here geve toch dat we het goede ook van jullie mogen horen.”

En van zijn oudste broer:
“We zijn toch zo blij, maar ook zo  ongerust over jullie. We bidden God en hebben dat elke dag gedaan, dat we van jullie toch goede berichten mogen horen. Daan, Krina, laat het ons toch spoedig weten hoe het met jullie en de kinderen is. Geef een brief mee aan koeriers of soldaten. We zijn ongerust.”


Op 25 mei 1945 ligt er een briefkaart met het handschrift van zijn vader op de tafel van de tekenaar:
"Jullie brief (via Eindhoven) met dank aan God en tot onze grote blijdschap hebben we ontvangen en we konden daaruit zien dat je allen goed waren en de Heer jullie door alle ellende heen geholpen heeft. Wat was dat een opluchting.
Wat hebben we gebeden. De Heer heeft onze gebeden willen verhoren en jullie allen willen sparen voor grote honger. We hopen dat je nu voortaan ook voedsel mogen ontvangen. Wij, uw moeder en ik, zijn goed gezond. Moeder is wel enige weken ongesteld geweest, maar is nu toch weer beter.”


Slechts na urenlang staan in lange rijen zijn de heerlijkheden die in distributie komen, te krijgen. Naast blijdschap over de verbetering van de voedselvoorziening, heeft moeder Krien de grootste moeite de zaak op orde te houden en te krijgen.

Daarbij is er nog steeds het geploeter met de kachel. Hout is bijna of geheel niet te krijgen. Ze hebben nog wat cokes over van het mud cokes dat hij ruilde voor een fles likeur, een paar maanden terug. De fles had hij gekregen via een leerling, Piet Kamphuis op het Apollo-instituut. Met kerstmis deed diens vader, die een wijnhandel heeft, hem daarmee een plezier, maar de kurk lieten ze erop.

De tekenaar moet zich in het kleine huis kunnen concentreren. Zijn werk lijdt eronder. Rust en orde in huis en om hem heen is nodig, maar ver te zoeken. Hij werkt aan het ontwerp voor het grote defilé van het spoorwegpersoneel, dat in de komende feestdagen dienst moet doen. Een interessant karwei, maar wat kost het hem een hoofdbrekens. Vóór 28 juni  moet het klaar zijn. Een vergadering en nog eens een vergadering hebben ze erover met veel breedsprakigheid en ambtenarenomhaal. Commissie zus en instantie zo; allemaal moeten ze er hun zegen over geven. Dan weer zou het zelfs niet doorgaan en vervolgens ineens weer wel en moet hij zich haasten en ploeteren om er nog mee klaar te komen. Verschillende, even dringende dingen, moet hij ervoor laten liggen, zoals bijvoorbeeld portretten en een landschap.

grafiek 84

grafiek 83

De twee schetsmatig aangezette symbolische voorstellingen van de “onderduik” en de “opduik” van het spoorwegpersoneel moeten uitgewerkt worden. Een klauw die uit een hakenkruis schiet. Daaronder een rode-pet-drager van het spoorwegpersoneel die onder die klauw - met voor zich uit gestrekte handen - een duik naar beneden neemt. Een trein in vluchtige lijnen aangeven en het “vliegwiel met de vleugels” die hetzelfde doen: onderduiken!

En dan: het opkomen van personeel en locomotief onder wapperende driekleur enz. Die speelse halfheden die niet storen, maar juist dat aardige effect geven die een krabbel zo dikwijls hebben kan. De schetsen zijn berekend op overbrenging op een plaat van 1,75 m bij 2,50 m.

Hij maakte ook de schets voor de ‘Victorieplaat’ die aan het hoofd van de stoet moet komen en die 2 m bij 3,5 m wordt. Er wordt onderhandeld met een decorateur die bij moet springen voor de uitvoering in het groot. Alleen speelt hij het, in de korte tijd die nog rest, niet klaar. Een vlot schetsje maken is nog heel wat anders dan het uitwerken tot een voorstelling met levensgrote figuren.

Dan wordt het werken voor het defilé van de spoorwegen ineens stopgezet. Plotseling zou het defilé niet doorgaan omdat de koningin niet kan. “Maar je kunt er rustig aan verder werken. Alles moet pas gebruikt worden wanneer de Koningin in de stad komt. En dat zal niet de komende feestdagen zijn.”

Er wordt volop gefeest in hun versierde straat, als er onverwachts een auto verschijnt die hem de volgende avond mee zou kunnen nemen naar Axel, als hij tenminste kans ziet een vergunning te krijgen om naar Zeeland te mogen gaan. Dit lukt. Een doktersattest helpt hem daarbij. Hard gewerkt aan de versiering van onze straat en weinig geslapen, staat hij nerveus en moe voor de dokter. Een beetje rust buiten zou hem goed doen - en de dokter schrijft al. Met een beetje omwegen lukt het vervolgens de benodigde vergunning te krijgen.

Eigenlijk komt deze onverwachte reis naar Axel hem niet gelegen. Er staat veel werk op z’n program. In grote haast heeft hij een dag of vijf gewerkt aan de al genoemde versiering van de straat, voor de feestdagen. Vooral de grote erepoort, ongeveer acht meter hoog, hield hem bezig. Leuk is het om die losse krabbel op papier tot een werkelijk aardig uitgevoerde poort te zien worden. Maar dit alles kost veel tijd en energie, en daarvoor ontvangt hij niet veel terug. Timmerlui en ander vakmensen uit de buurt presenteren geen rekening aan het eind. Maar ja, die werken daaraan in hun vrije tijd. De tekenaar laat er bijna een week al z’n werk voor liggen. Hij doet het met plezier en het resultaat is de moeite waard. Hun straat is, mede door de medewerking van bijna elke bewoner, een feest voor het oog.

Eind juni bezoekt hij voor het eerst na de oorlog Axel en hoort weer de bekende tik van de klok van zijn kinderjaren. Om acht uur ‘s avonds vertrekken ze uit Amsterdam en ondergaan een nachtelijke autorit over Apeldoorn, Nijmegen, Tilburg en Antwerpen. Het ouderlijk huis, hoewel weer goed bewoonbaar en voorlopig hersteld, is kapot, zijn vader gebogen en vervallen. Zijn moeder, hoewel uiterlijk weinig veranderd, is nog beveriger dan ze al was. Duidelijk dragen de oude mensen de kenmerken van de doorgestane spanningen.

M aar geen enkel levensstengeltje brak. Hij ziet de foto’s van het bezoek van de koningin aan Axel. Door de radio hoort hij dat de Koningin toch, bij verrassing, naar de Rivierenbuurt gekomen is.

Bij broer Piet en schoonzus Neel, onder het genot van een sigaar (Ik wist bijna niet meer hoe die smaakten) hoort de tekenaar de oorlogsverhalen. De ernst van het gebeurde illustreert zich in wat hij ziet op weg van Axel naar Hulst, aan de zogenaamde Tweede Verkorting, tegenover de ook bijna geheel in puin geschoten boerderij van S. van Hoeve. Daar staat de rest van wat eens een klein spoorweghuisje was, bewoond door een weduwe met meerdere kleine kinderen. De aangrijpende tragiek is te zien aan het beeld van afgebrokkelde muren, een verkoolde boom met zijn afgebroken takken die zich aftekent tegen de blauwe lucht. In het dode groen ziet hij de verwrongen overblijfselen van wat het vuur overliet.



Voor deze ruïnes staan de kleine, witte kruisen voor de daar gevallenen. Poolse namen van jongens uit dat verre land, die gevallen zijn voor de bevrijding van Axel. Hij zou dat willen tekenen, dat oorlogsbeeld. Te midden van het in volle bloei weer opgekomen leven, de wuivende korenvelden, staat dat monument der verschrikking, dat schrille beeld van dood en verderf. De graven van gevallen helden.

Er ligt een helm bij, gedeukt en gebutst. Huiveringwekkende gedachte; hoe de drager daarvan, plots getroffen, neergestort zal zijn. Wat aangeharkte aarde ziet hij en in een glazen jampotje wat bloemen om die helm heen en voor het kleine witte kruis. Dat is alles nog wat herinnert aan een eens gekoesterd warm leven, dat lief had en geliefd werd. Dat een moeder had of een vrouw. Ver weg wordt om hem getreurd, wordt tevergeefs gewacht.

Begin juli, in een nachtelijke rit met een auto voorzien van een ster, keert de tekenaar (weer via België) over Turnhout, Den Bosch, Arnhem en Apeldoorn, terug. Eerst met een vrachtwagen tot Hedel, even boven Den Bosch. Vanaf het totaal stukgeschoten plaatsje Hedel gaat hij per fiets verder. ’s Morgens voor vijf uur vertrekt hij en ’s avonds om half tien komt hij in Utrecht aan, in de Herman Modedstraat, bij zijn schoonouders. De volgende morgen kwart voor zeven zit hij weer op de fiets, op weg naar Amsterdam. Zo komt hij weer thuis, met een fiets, terwijl hij zonder vertrokken was.

Half juli schrijft de tekenaar in zijn dagboek dat er een klein ding is (eigenlijk te gek voor woorden), een verandering in z’n uiterlijk, dat verwarring geeft. Nu blijkt dat hij in oorlogstijd documenten vervalste. Sinds de vervalsing van z’n eigen persoonsbewijs onder de Duitse bezetting had hij een snor en baardje laten groeien. Iedere ontmoeting in de afgelopen maanden was een confrontatie met de kritische blik van mensen. Die komen blijkbaar direct in het geweer tegen de afwijking van het gewone. In elke nieuwe ontmoeting had hij dat te verduren. Soms voelde hij zich daardoor als een student in de groentijd. Bepaald prettig vond hij het niet om iedere keer op te vallen.

De ontmoetingen in Axel gaven natuurlijk ook de nodige variatie van oordeel. Meestal was de ontmoeting gekenmerkt door een zekere hilariteit. De indruk die men uitdrukte, varieerde van zachte goedkeuring tot de felste afkeuring of zelfs tot zure spot. Zelf vond hij het een oefening in karakter om dat alles langs zich te laten heengaan. Steeds vaster stelde hij voor zichzelf de conclusie dat deze aanvulling van z’n gezicht niet kwaad was. In die mening wordt hij versterkt bij z’n bezoek aan de teruggekeerde meesters: Rembrandt, Vermeer, Hals, enzovoort, in het Rijksmuseum. Daar is bijna niet één mannengezicht zonder baardje of knevel te zien. In die tijd was dat in elk geval gewoonte en de meest koppen sierde het.

Toch scheert hij zich glad; hij keert terug tot ‘de gladde gewoonheid’. Het bijhouden van deze haargroei brengt hem ook te veel en te lang voor de spiegel, vindt hij. En dan dat “opvallen” en die ongevraagde beschouwingen over z’n facie beginnen hem te vervelen. Breng ik hiermee een tol aan de burgerlijkheid?, zo vraag hij zich af.

Sommige mensen zeggen: Het andere stond je beter. Zelf vindt hij dat ook. Hij vergelijkt zich soms met een kaalgeplukte kip. Maar de noodzaak om in overeenstemming met z’n persoonsbewijs tien jaar ouder te lijken is er niet meer.

Eind september 1945 vertrekt hij van het Amstelstation op weg naar Axel om daar de bevrijdingsfeesten mee te maken. Er wordt herdacht hoe een jaar geleden de Polen Axel hebben bevrijd. Die Polen, een restje van de velen, zijn daar ook. Jonge mannen die ontspannen en zonder wapens feest komen vieren. Ze worden liefderijk voor enige dagen opgenomen in de gezinnen. Ingetogen doen ze het, die ruige kerels met hun zachte gezichten. Aan de Tweede Verkorting verrijst het monument voor de gevallen kameraden.

Zijn moeder, verjongd en verfrist, ziet hij het feest meevieren. Wat meer en steviger eten heeft haar goed gedaan. Een jaar terug zaten zijn vader en moeder tegen elkaar aangedrongen als bange musjes in doodsangst. Nu zit zijn moeder op haar knieën op de weide van buurman Den Hamer tussen de kinderen die onbezorgd en blij hun feestspelen doen. Vader ook. De tekenaar geniet van dit beeld: De zon over een groene wei, waarin kinderen en ouderen uit de straat samen zijn voor zaklopen, stoelendans en appelhappen. Broer Jan leidt het spel. Hij is voorzitter van het straatcomité. Hij noemt het Gods glimlach.





Naweeën en Herstel

Als in december 1945 de winterkou en de eerste sneeuw valt, worden de kolenaanvragen gehonoreerd. De tweede twee mud hebben ze binnen, één mud verstookten ze al. Als hij zijn aantekening terugslaat op vorig jaar deze tijd, wat is zo’n simpele mededeling dan een blij makend gebeuren. Er worden weer kolen thuisgebracht. De haardkachel brandt weer. Verleden jaar gingen ze kolen zoeken langs de spoorbaan, of rijshout. Met een begerige blik speurden ze een vuilnisbelt af of er ook wat brandbaars bij lag, matten of vloerbedekking bijvoorbeeld. En eer ze hun potje gaar hadden en wat warmte in huis kregen...

Nu steken ze het gas aan en knippen het elektrisch licht op. Er zijn geen afmattende storingen meer met problemen van ogenblik tot ogenblik: hoe komen ze aan de allereerste levensbehoeften, warmte, eten, enzovoort. Nu lopen die dingen weer haast als vanzelf. Hij kan met z’n kleine jongen door de kamer dansen, ervan genieten dat ze weer lekker smullen kunnen. Ze hebben volop heerlijk brood en nog zoveel daarbij.

Neem nou St. Nicolaas. Die glundere snuitjes ‘s morgens vroeg. In het licht van z’n bureaulamp, op z’n bureau, netjes met rood papier afgedekt staan de heerlijkheden. Voor kleine Kees staat op een tafeltje apart zijn deel. Wat een plezier. Momentopnamen om voor altijd vast te houden mooi. Die schatten, alle drie hun vreugde op hun manier uitend. Kees direct graaiend met z’n kleine klauwtjes, z’n mond volproppend tot er niets meer in kon. Piet angstvallig wakend, in afweer tegen Kees zijn spulletjes beschermend om ze de hele dag, het lekkers dan, ongerept en ongeroerd ten toon te laten staan. Annie, die al iets meer weet van St. Nicolaas, toch ook weer weg in de verrassing van het ogenblik en in het geheimzinnig gezellig lekker leuke van alles.

*****



Een wonderlijke bijeenkomst

In februari 1946 neemt de tekenaar in de Tuinstraat in Amsterdam-Noord deel aan een spannend gesprek. Als onderwerp en grote vraag komt naar voren de figuur van Han van Meegeren, veelbesproken in de kunstwereld van deze tijd. Een van de aanwezigen is Koning, binnenhuisarchitect in spe, die een opdracht heeft voor een monument voor gevallen illegale strijders. Deze komt ter illustratie van de capaciteiten van Van Meegeren aanzetten met een verzamelwerk: het album dat Van Meegeren in de oorlogsjaren opdroeg aan Mein Lieber Führer Adolf Hitler. In dat album staan grote reproducties van Van Meegerens voornaamste werk.

Hieromheen ontspint zich een hevig debat waarin de heer Sanders de felste kritiek voerde waarmee de tekenaar het geheel eens is. Een meneer Edel voert de rol van verdediger en bewonderaar van Van Meegeren. Er komen ter vergelijking voorbeelden van het werk van Jan Mankes, J. Sluyters, Rodin, Frans Hals en natuurlijk Rembrandt op tafel en tenslotte het aan de wanden prijkende en uit portefeuilles opgedolven werk van Sanders.

Heer Edel krijgt zoveel indrukken te verwerken dat hij op een gegeven moment krijtwit wegtrekt in z’n gezicht. Met een glas water en een poosje rustig zitten moet hij bijkomen. De dikke rook uit de dampende pijpen en sigaretten zal daar het zijne wel aan bijdragen.

*****



Dagblad TROUW

xxkoptrouw

In juli 1947 is de tekenaar 38 jaar oud. Hij besluit een brief te schrijven aan de directeur Bruins Slot van het dagblad Trouw:
“Mijnheer,

Wellicht hebt U vernomen van mijn bespreking met de heer De Ruig betreffende de door mij in de illegaliteit ontworpen kop van Trouw en mijn verzoek om nu achteraf een vergoeding daarvoor te mogen ontvangen. Mijnheer De Ruig wees mij er op dat U met de zaken van Trouw uit die illegale periode op de hoogte bent en dat deze kwestie dan ook, nadat U uit Indië zou zijn teruggekeerd, met U besproken zou worden.

Ik kreeg echter een brief waarin mij geadviseerd werd mij te wenden tot de Stichting Trouwfonds, Keizersgracht 476, Amsterdam. Het komt mij voor dat hiermede een weinig uitzicht biedende weg wordt gewezen. Een van de eerste bedenkingen die men mij toevoegde bij de Stichting Trouwfonds was een opmerking in geest van: “Meneer,  als alle Trouwwerkers uit die tijd, bezorgers van de illegale krant enz. enz. daarvan achteraf  een rekening kwamen presenteren, dan …” 

Daarom moge ik zo vrij zijn mij te wenden tot de Directie van de NV Dagblad Trouw. De kop van Trouw in zijn tegenwoordige vorm, zoals die als vignet voor briefhoofd, op reclameplaat en als krachtige blikvanger voor gevelreclame op allerlei wijze voor de krant zich gebruiken laat, is door mij omtrent Dolle Dinsdag ontworpen in overleg met mijn kort daarop gefusilleerde vriend, de heer S.J.P. Bakker.

Ondertussen is dit gratis en gaarne als bijdrage voor de goede zaak geleverde ontwerp gebleken een in eenvoudigheid afgeschoten pijl te zijn die doel heeft getroffen. Het zal bij U dan ook niet op tegenspraak stuiten wanneer ik vaststel dat mijn werk de zaak van Trouw tot nu toe ten goede is gekomen. En ja, dat in bepaald opzicht de NV Dagblad Trouw mede hierdoor er beter van moet geworden zijn. Daarom is bij mij, mede na ingewonnen advies de gedachte gerezen dat ook ik hier wat beter van zou kunnen worden en dat het niet onbillijk of ongepast zou zijn alsnog een beroep op de Directie te doen.

Ik kan U met klem aantonen dat het niet bepaald uit weelde is dat ik met dit verzoek tot U kom. Toch is mijn overtuiging dat het hier geen zaak geldt van filantropische gevoelens. Zeer zeker zijn het redelijke en zakelijke motieven die mijn verzoek billijken. Het is daarom ook dat ik vriendelijk, maar dringend Uw Directie verzoek de mogelijkheid te willen overwegen tot een redelijke vergoeding voor het bovenomschreven werk…”
Bovenstaand kost veel tijd en gaan nog dikke strepen door. Het wordt afgekeurd, zeker nadat hij het aan zijn vrouw Krien  heeft voorgelezen. Met een grimmige walg van zichzelf verscheurt hij het concept. Je bloot geven in je armoe, de fnuikende vernedering daarin kan je aan de rand brengen van het ‘mensen naar de ogen zien’. Ooit omschreef hijzelf de Calvinistische levenshouding in het propagandageschrift voor de Gereformeerde Jongelingsbond Vrijwilligers Voor als volgt: Kruipstand of Rechtopstand? Hij zei daarin dat ze geen mensen naar de ogen zien, maar fier rechtop moeten staan.

Later heeft de tekenaar evenwel een onderhoud bij de secretaris van de Trouw-directie. De door zijn vriend Beudeker keurig getikte brief aan de directie van Trouw over het ontwerp van de Kop van Trouw had die directie bereikt. Men antwoordt hem dat, hoewel zij het zich niet verplicht acht, de directie bereid is een zeker bedrag ter vergoeding beschikbaar te stellen. Tot het bepalen van dat bedrag wordt hij tot een onderhoud met secretaris Kortlever uitgenodigd.

Nee, kopen wil men dat ontwerp van hem niet. Maar om van het over en weer schrijven af te zijn, is men bereid een symbolisch bedrag te geven. In hun ogen is de waarde van de kop gelegen in de continuïteit en daarin eigenlijk alleen. Uit artistiek of/en technisch oogpunt, hoe ook op alle manieren toegepast en succesvol gebruikt, kunnen ze er de door de tekenaar betoogde waarde niet van erkennen.

En toen kwam het dan: vijftig gulden. Nog even luistert hij naar de nadere motivering en zegt dan, uiterlijk kalm: “Dit gebaar van een in propaganda breed doende directie vind ik wel erg smal, maar ik zal dat in beraad houden.” 

In februari 1948 komt er van Trouw de opdracht om de Kop van het blad op de juiste maat te brengen voor een neonreclame op het Trouwgebouw in Utrecht. Hoofdletter 1½ meter, de andere letters 1 meter hoog. Lengte van het woord: zes meter. Tevens komt daar bij Trouw de mededeling dat er een folder in bespreking is waarvoor de tekenaar de illustraties kan verzorgen. Dat alles moet zeer snel gebeuren. Zodoende zijn er nachten dat hij om één uur nog bezig is en de volgende morgen om zes uur verder gaat. Trouw laat hem dan niet meer dan een uur of vier op bed. De tekening voor neonverlichting moet hij afleveren in het gebouw van de Telegraaf waar behalve Trouw, ook Het Parool en De Volkskrant worden gedrukt.

*****



Wim Aantjes

November 1978 staat in het teken van het oorlogsverleden van de CDA politicus Wim Aantjes. Plotseling komen televisie en radio met de meest opzienbarende mededelingen over wat je zou kunnen noemen het heulen met de vijand in de oorlogsdagen. Hij zou gesympathiseerd hebben met het nationaal socialisme, vrijwillig zich in Duitsland hebben laten te werk stellen en zich vervolgens gemeld hebben om dienst te nemen bij de SS. Verschrikkelijke feiten voor een aan de top staand en algemeen geacht politicus.

Hijzelf ontkent deze feiten niet, maar geeft ze een heel andere duiding. Hij zegt wel fouten gemaakt te hebben in die tijd, maar niet fout te zijn geweest. Een stroom van meer dan honderd ingezonden brieven in Trouw getuigen van sympathie en meeleven met deze zo plotseling onder een vernietigend vonnis gebrachte man. Van de ene dag op de andere, door een tv-publicatie, stort hij van de top van eer in de ellende.

Dr. De Jong is directeur van de instantie die de documentatie van het binnenlands gebeuren tijdens de oorlog verzorgt. De feiten brengt hij voor de televisie aan het licht. De gedachten van de tekenaar gaan terug naar die duistere tijd en hij vraagt zich af: Wie was ik? Wat deed ik? Wat liet ik na?

*****



In april 1979 ziet de tekenaar de veelbesproken oorlogsfilm Holocaust. Hij vindt het hier en daar niet om aan te zien zonder dat het hem wakend of dromend in de nacht voor ogen blijft. Het eerste deel is nog tam vergeleken bij het laatste deel.

“In de ogen van God zijn al deze miljoenen niet voor niets omgekomen, zo zie ik dat.” Dat zegt een met de hakken over de sloot ontkomen jood. “Ik denk wel eens dat, als ik over tien of vijftien boven kom, die miljoenen me misschien verwijtend zullen aanzien: jij bent een deserteur. Ik weet zelf niet hoe ik ontkomen ben.”

Premier Begin van Israël vertelt dat ook zijn familie, vader, moeder en grootouders zijn omgebracht en hoe hij het een wonder vindt nog te mogen verder leven.

*****



Broers en Van Bakels

Februari 1981, op de verjaardag van zijn zoon Kees gaan de gedachten van de tekenaar terug naar Kees’ geboortedag(nacht) midden in oorlogstijd. Hij ziet zich weer de kraamverzorgster halen, te voet onder de bogen van het donkere Rijksmuseum door. In de verlaten stad mocht na acht uur niemand meer zonder geldige reden buitenshuis komen.

Nu is Kees bij hem in verband met een bezoek aan zijn vriend Broers. Die wordt in het boek Nacht en nevel van Bakels beschreven als de man die meermalen Bakels leven redde in Dachau. Kees bracht een boeiend relaas op de band mee, door hem opgenomen tijdens zijn gesprek met deze vriend, oud leraar, verzetsman, bioloog, wonderlijk mens, sterk en groot. Een goedaardige reus.

Tijdens een verhoor in de gevangenis van Scheveningen sloeg hij de man dood die hem woedend maakte. De doodstraf die de volgende dag zou worden voltrokken, ging op voorspraak van een Duitse professor, niet door. Op de band was het verbijsterende verhaal te horen van de gang van deze man van gevangenis naar gevangenis, tot aan de bevrijding door de Amerikanen. Bakels geeft daar in zijn boek een persoonlijk, aangrijpend verhaal van, uit dagboekaantekeningen samengesteld. Wat is dit een boeiend brok oorlogsverleden.

Kees woonde nu de crematie van deze Con Broers mee, die eenzaam en verlaten stierf. Door een werkstertje werd hij dood op de wc gevonden.

*****



Jaap Kruse

In ditzelfde jaar 1981 maakt een onverwachte ontmoeting diepe indruk op hem. Zijn vrouw Krien en hij, samen op de fiets gekomen, zijn op een receptie. Daar keert zich, terwijl ze al even naast hem zit, een vrouw naar hem toe. In de J.V.-tijd was hij een vriend van haar man: Jaap Kruse.

Ineens gaat een wereld van herkenning open. Zij is nu een vrouw van 75 jaar. Haar man was in het verzet gegaan en was in het oorlogsjaar 1943 op tien november thuis door de Duitsers weggehaald. In september van het jaar daarop was hij in het concentratiekamp Oraniënburg omgekomen.

Na een gelukkig begin was zo aan hun relatie al vroeg een wreed einde gekomen. Het geloof waar we op de jeugdvereniging over spraken, had hem bezield om dat te stellen tegenover het nationaal socialisme, niet maar alleen als theorie, maar als dader in het verzet. Dat zou hem zijn vrijheid en zijn leven kosten en ook hun samenleven als man en vrouw.

Zij vertelt hem nu van haar drie meisjes die geen vader hebben. Na veel jaren begint het pas tot hen door te dringen hoe op de avond van de overval hij de overvallers verzocht afscheid van zijn gezin te mogen nemen. Hoe hij de Bijbel nam en psalm 103 las, daarna bad voor zijn vrouw en kinderen en ook voor de vijanden die “niet wisten wat zij deden”. Die vijanden ontblootten hun hoofd en lieten hem begaan. Maar één van hen verkrachtte een ondergedoken, bij hen in huis gevonden Joodse vrouw. Haar oudste kind van zes jaar moest daarvan toen getuige zijn.

Jaap werd van Scheveningen, via Vucht en Gilze-Rijen naar Oraniënburg gevoerd. Met medewerking van een bevriende bakker en van een slager, smokkelde ze, in brood en zelfs in worst, briefjes naar haar man. Eens moest ze zich in een kolenhok verstoppen om in Vucht, met medewerking van de illegalen, een verboden bezoek aan haar toen al erg verminkte man te brengen. Hij bleef getuigen van de opdracht die hij had: niet om de Duitsers te haten, maar de leer die ze brachten.

Het dringt tot de tekenaar door dat een onopvallende en vrome vriend met wie hij op de J.V. de gereformeerde beginselen bestudeerde, was blijven staan toen de storm opstak en het menens werd. Doodgevaarlijk om in je huis Joden te verbergen, illegale lectuur te verspreiden en dat georganiseerd te doen. En ook je huis open te stellen voor de Trouw-groep. De vijand ontblootte dan wel het hoofd en liet hem even begaan, maar daarna sloeg hij toe, raak, ze snoerden hem de mond.

*****



In mei 1982 steekt de gepensioneerde tekenaar, ter gelegenheid van Koninginnedag de vlag uit. Er zijn er maar weinig die dat ook doen. “Wat nu, vraagt hij zich af. In de oorlogsdagen verlangden ze er zo naar de driekleur weer te zien wapperen boven vrije grond. Wat toen verboden was, mag nu weer. En nu geen interesse?!”

Bij de dodenherdenking op tv staan ze daar weer, de drie mannen, alsof ze niet weg geweest zijn sinds ze daar een jaar terug ook stonden, bij de plek waar dodelijk de kogels de levende doelen troffen. Daar vielen de geliefden van wie nu de nabestaanden in zwijgende rijen aankomen onder de galm van de kantelende klok, in beweging gehouden door die drie mannen. Het gaat in hetzelfde ritme als vorige jaren; ze trekken het klokkentouw en laten vieren, ze laten vieren en trekken. Sonoor en statig klinkt en doorklinkt het geluid in de kamer. Stil zitten de tekenaar en zijn vrouw en horen en zien het aan, terugdenkend aan toen.

Op de vijfde mei is hij om tien uur beneden en doet een half-uur-wandeling door het ontluikende groen met de feestelijke vogelgeluiden en onderdoor de tooi van vlaggen. Dat doet z’n hart goed. In de Griftstraat, waar ze in de oorlogsjaren woonden, ziet hij de driekleurfleur.

Voor het naar bed gaan krijgen ze tv-indrukken over de gevangenneming van en het proces tegen de man die verantwoordelijk was voor de gaskamers en de vernietiging der joden in de tweede wereldoorlog: Eichman.

*****



De Kop van TROUW

Eind van het jaar 1983 wordt de naam van de tekenaar, Van Driel, genoemd in het dagblad TROUW bij de terugblik op het veertigjarig bestaan van het blad dat in de illegaliteit begonnen was. Hij probeert het zich weer voor de geest te halen, dat bezig zijn daarmee op z’n tekenbord in hun eerste huis op het adres Griftstraat 46’. Hij herinnert zich het enthousiasme van de man in wiens opdracht hij het deed, de drukker die dat moedige begin met de dood moest bekopen. Zijn levensdraad werd wreed door de vijand verbroken. In een enkele regel slechts wordt diens naam genoemd in de terugblik.

Ineens werpt nu ene Krijn H. uit Rotterdam zich in een interview met F. Lammers plotseling op als de ontwerper en tekenaar van die kop. De tekenaar en zijn kinderen halen het huis overhoop met knipsels en stukken uit dagboeken en kranten als bewijsmateriaal dat Krijn liegt. De krant die deze leugen zonder nader onderzoek als waarheid uitvent, zal wat moeten doen om deze blaam op zijn naam uit te wissen. Journalist Lammers komt het bewijs halen van zijn falen in het artikel in Trouw van 14 november.

Zijn kinderen hebben bij Trouw een onderhoud met de hoofdredactie en beijverden zich voor hun vader. In de weer voor de waarheid. Vooral bij de heer Kuyk vinden ze gehoor. Zoon Jan, in zijn verwoede pogingen om nog meer bewijsmateriaal bijeen te krijgen, vind in een overzichtje van rekeningen voor een belastingopgaaf in 1947 de aanduiding: ontvangen van Trouw f 25,- voor het bijschaven van de originele letters. De kop moest namelijk iets meer aansluiten bij het beeld van de hele opmaak van de krant.

In januari 1984 staat in Trouw, onder de titel: voor de derde keer: De ‘nerveuze’ Trouwkop een laatste artikeltje dat eindigt met de regels:
“…Als wij alle feiten die te achterhalen zijn op een rij zetten, ligt de conclusie voor de hand dat de nerveuze Trouwkop bij de drukkerij S.J.P. Bakker moet zijn ontstaan. Gezien de reeds voor de oorlog bestaande contacten tussen Bakker en Daan van Driel, wijst alles in de richting dat Bakker ook voor het ontwerpen van de nieuwe Trouwkop de hulp van Daan van Driel heeft ingeroepen…”
De familie wil dit nu als dé rehabilitatie zien.

*****



Een allerlaatste herinnering

In april 1991, de tekenaar is 82 jaar en ernstig ziek, komen Arie van Dijk (een vriend van zoon Kees) en zijn vrouw Nienke uit Canada op bezoek. Arie heeft een jaar studieverlof. Al spoedig komt het gesprek op een collega die geschiedenisdeskundige is. Die heeft toegestemd om de geschiedenis van Dagblad TROUW te schrijven. Nu word Arie onverwachts geconfronteerd met de tekenaar, die het begin van Trouw meemaakte en de kop van het blad tekende. De naam S.J.P. Bakker duikt op met al het leed dat dat bij die naam hoort.

Vol was die man van de plannen die het maken van een dagblad meebrachten. Voor het eerst schrijft de tekenaar over een episode uit de oorlog die grote indruk op hem heeft gemaakt.

Een kamer van een drukkerij was gevuld met medewerkers die allen, de mouwen opgestroopt, gereed stonden om het grote werk te beginnen. Bakker was vol van nieuwe plannen waar hij de dag voordat het gebeurde, wandelend van de drukkerij naar zijn huis aan mij over vertelde. Enthousiast was hij. Van het ene ogenblik op het andere werden ze als gevangenen mee naar buiten genomen. De directeur Bakker en de anderen stonden weerloos tegenover het vuurwapen dat op hen gericht werd. Ze kwamen om.

De tekenaar zelf was ook aanwezig met andere toekomstige medewerkers aan het nieuwe blad. Hoe was het mogelijk dat hij, juist op het moment waarop de anderen mee naar buiten werden geroepen, niet binnen was? Een leven lang heeft hij zich moeten bezinnen op de vraag hoe het mogelijk was dat hij daar aan de dood ontsnapte.