Godsdienst, een verschijnsel dat komt en gaat.
september 2014
"De godsdienst is overwonnen door de wetenschap, maar tegen de verwachting in blijkt zij niet te verdwijnen. Hoe 'dom' religie ook mag zijn, haar hardnekkigheid vormt een uitdaging aan ieder denken dat zichzelf serieus wil nemen."
Ger Groot, in TROUW van 30 augustus 2014
Als ooit de godsdienst als maatschappelijk verschijnsel zal verdwijnen, is dat wellicht het omgekeerde proces van haar ontstaan. Over dit onderwerp wil ik bij dezen wat brainstormen.
Wat je 'god' noemt.
God is een bovenaards wezen dat weet heeft van wat in de wereld plaats vindt en daarin kan ingrijpen. Het bestaan van zo'n wezen wordt door mensen geloofd, maar is nooit bewezen. God is een bedenksel van de mensheid. Ik vermoed dat god is niet voor niets uitgevonden. Dat had een reden, een oorzaak, een aanleiding. En uiteraard een gevolg.
Ik heb het dus niet over god als natuur, god als het goede, god als de liefde of de oerkracht, of wat de modernere mens zoals verzint als definitie waarmee ook de moderne wetenschap kan leven. Dat de natuur bestaat, is een tastbaar gegeven; dat er in onze moraal sprake is van liefde, is waarneembaar, dat er energie is, weten we. Dat zijn geen dingen om in te geloven. Het gaat me om de god die mensen willen dienen, waaraan mensen zich onderwerpen, waar mensen in geloven, zoals ik dat zelf vroeger ook deed.
Wat heet 'godsdienst'?
Mensen wensen god te dienen in hun godsdienst.
Ze gehoorzamen die god, doen wat die god van hen vraagt. Mensen laten hun gedrag bepalen door de moraal van hun godsdienst. Voor zijn daden legt de gelovige verantwoording af aan zijn god en beroept hij zich op zijn god.
"God wil het, dus doe ik het."
God moet vereerd worden, geëerd worden, want god is groot. De mensen doen dat met rituelen en schone kunsten. Men heft de handen omhoog of vouwt ze samen. Men doet op een bepaald moment belijdenis van dat geloof. Men besnijdt de jongens. Men bouwt prachtige moskeeën en kathedralen. Men maakt de mooiste muziek. Enzovoort. Alles ter ere van god.
"Ik doe dat uit dankbaarheid."
Essentieel in godsdienst is het contact met god. Gelovigen spreken met god, ze bidden. Zij voelen de aanwezigheid van god in hun hart. Ze hopen zelfs op antwoord.
Godsdienst ontstond
Voor iemand die gelooft dat god de wereld geschapen heeft, de creationist, begint de godsdienst precies op dat moment. Ook een wetenschapper kan geloven dat op een moment in de evolutie de mens door het ingrijpen van een god religieus werd, godsdienstig, besef van god kreeg. Voor dat laatste echter moet je al tot de gelovigen behoren. Er zijn geen geologische vondsten die dat bevestigen.
Zelf beweer ik dat godsdienst ergens in de evolutie van mens en cultuur ontstaan is. Godsdienst was er niet altijd al. Apen bidden niet! Deed de pre-mens dat al? Ik denk het niet. Het religieuze was er eerst niet en later wel. De vraag die ik dan zie opdoemen is: waar is/was godsdienst goed voor en zal het verdwijnen als het niet meer dat doel dient?
Moraal
Was er sprake van een moraal, van moreel gedrag, voor de godsdienst op het toneel kwam? Ik denk het wel. Onderzoek bij dieren toont aan dat ze voor elkaar zorgen, empathisch kunnen zijn, en soms zelfs treuren om hun doden. Het gedrag van dieren, en ook dat van de pre-mens, wordt en werd aangestuurd door genen en hersenprikkels. Tijdens het evolutieproces hebben zich bij vele soorten gedragscodes gevormd die overgeërfd worden. Het is in de genen gaan zitten.
Waarschijnlijk zette zich, bij de overgang van aap, via pre-mens naar mens, dat proces van gedragsvorming intensief voort. Op grond van ervaringen paste de mens zijn gedrag aan, alles ten behoeve van het voortbestaan van de soort. De mens heeft inmiddels een complex en uitvoerig gedragssysteem opgebouwd, zodat hij weet wat goed is voor de soort. Noem het maar 'het geweten'.
Er wordt wel eens geroepen: "Zonder godsdienst geen moraal!" of: "Wie bepaalt wat goed en kwaad is, zonder god?" dit komt mij wat arrogant, wat hoogmoedig voor. Volgens mij is de moraal er niet is dankzij de godsdienst, maar dankzij de gedragservaringen van dier en mens tijdens hun evolutionaire ontwikkeling.
In een tv-gesprek over het gebruik van emoties tegenover dat van het verstand, werd over de emoties gezegd: "Maar dat is toch menselijk..?!" Is het niet opmerkelijk dat hetgeen direct van de dieren afstamt, typisch menselijk wordt genoemd, terwijl het unieke menselijke vermogen tot reflexie veronachtzaamd wordt in zo'n gesprek. Van je af bijten, blaffen van woede of enthousiasme, dansen en verleiden, het is allemaal net zo dierlijk als menselijk. Emotie is niet typisch menselijk.
Toch twijfel ik er niet aan dat godsdienst grote invloed heeft gehad op het gedrag van mensen en hun moraal. Freek de Jonge vindt het bedenken van een god een groots gebeuren, want dat voorkwam volgens hem dat de mens ontaardde in egoïsme en hedonisme. Het idee god en de godsdienst hebben gewerkt, hebben invloed gehad op mensengroepen.
Daar was god
Evolutie beperkte zich bij mensen niet langer tot lichamelijke ontwikkelingen en aanpassing. De mensensoort verkreeg het vermogen tot zelfreflectie en om daarover met elkaar te communiceren. Dat vermogen evolueerde mee, ging ook in genen zitten. Het maakte de mens tot mens.
Ook in de oertijd was de ene mens de ander niet. Elke groep had wel iemand die boven de anderen uitstak, qua kracht, maar vooral ook qua intelligentie. Helemaal als deze twee zich verenigden in één persoon, werd dat de leider. Zo'n sjamaan dacht na over de dingen, gaf goede raad. Wilde hij de macht in handen houden? Had de slimme leider iets bedacht waarop hij zich kon beroepen? Probeerde hij zijn leiderschap te legitimeren in de clan? Misschien beriep hij zich daarvoor op de voorouders, hun geesten, de geestenwereld in het algemeen, later op goden, god.
Toen de Homo Sapiëns zijn doden ging begraven, werd dat op zeker moment vergezeld van begrafenisrituelen. Die wezen op besef van voorouderschap, en vervolgens met een algehele voorouderverering. Beetje bij beetje werden rituelen ingevoerd en ontstond daaruit de cultus van godenverering. Besef van hogere machten, bovenaardse krachten, invloed van voorouders schijnt ontstaan te zijn na 80.000 v. Chr.
Het bestaan van goden kon ook aangegrepen worden om alles wat niet begrepen werd, alles wat angst aanjoeg een plek te geven. De goden spraken (onweer), straften (rampen), belonen (voorspoed), enzovoort. Vooral in de vele indrukwekkende natuurverschijnselen werden de goden gediend.
Mogelijk dat sjamanen zich gingen zien, of door anderen gezien werden als contactpersonen met de geestenwereld, dat ze op een hoger plan gingen staan of gezet werden, dat ze machtig werden, bijna of geheel goddelijk. Dat kwam in een versnelling toen tussen 8.000 en 7.000 v. Chr. de dorpen uitgroeiden tot steden met muren enzovoort. Regeling van de machtsstructuren werd onmisbaar. Iemand maakte plannen, regelde. Iemand anders moest het zware werk doen. Er kan er maar één de baas zijn in de stad.
De macht van de hoge religieuze kaste groeide. De leider van de apengroep werd sjamaan en de sjamaan werd keizer met goddelijk gezag. Sterker nog. Ze werden tot goden verklaard, zowel in Mesopotamië, als ik Egypte en China. Niet voor altijd, want reeds vanaf 2000 v. Chr. ontstond voorzichtige discussie over de grenzen van het goddelijk koningschap. Twijfel doemde op, een eerste vorm van secularisatie.
Was religie dan alleen goed voor het welzijn en de status van de leider? Of ook om te regelen dat de mens niet egoïst of hedonist zou worden, zoals Freek de Jonge zegt? Moesten de mensen leren dat niet elk individu leider kan worden, en dat de mensen solidair moeten zijn met elkaar? Dat de gemeenschap soms belangrijker kan zijn dan het individu? Heeft godsdienst daar niet veel aan bijgedragen? Was de godsdienst nodig om de evolutie van het menselijke in goede banen te leiden? Zouden ze elkaar zonder godsdienst hebben uitgemoord? De vele godsdienstige voorschriften en rituelen hadden zeker ook die functie.
Voortschrijdend inzicht
De ontwikkeling van de mensensoort ging (gaat) verder. Het denkvermogen nam toe. Een zogenaamd axiaal tijdperk kwam op gang met denkers als Confucius en Tao, Lao-tse, Boeddha, Zaratoestra, de Griekse filosofen en de schrijvers / profeten van het Oude Testament. Later kwamen er nog Jezus en Mohammed bij. Allemaal dachten ze na over god, de natuur en de mens. Men discussieerde, studeerde.
De goden werden soms samengevoegd tot één. Het Jodendom (in de naam van Mozes) predikte gelijkheid van mensen voor de enige echte ware god. Een koning moest niet denken dat hij meer zou zijn dan de gewone man. Allemaal zijn ze door god gemaakt. Tegenover willekeur en wreedheid stelde Mozes het 'oog om oog' en niet meer dan dat, tegen de ongebreidelde bloedwraaknemingen en vetes, uit respect voor je medemens en zijn bezit. Mogelijk droeg monotheïsme extra bij aan de evolutie van moreel gedrag, en verdween daarom op vele plaatsen het polytheïsme. Moest zo een breed gedeelde moraal gevormd worden in een wereld met steeds meer mensen?
Tussen 700 en 600 v. Chr. waren er in Griekenland geen godkoningen meer. Een soort democratie kwam op. Het volk kreeg stem. Rondom het jaar nul waren de Romeinse keizers geen goden meer; hooguit werden ze na hun dood in het godenrijk opgenomen. Het religieus besef veranderde.
In diezelfde tijd preekte Jezus de naastenliefde. De wang toekeren i.p.v. oog om oog. Geweldloosheid. Mensenrechten (ook vrouwenrechten) werden geplaatst tegenover willekeur van de machthebbers.
"Weg met de hypocrisie. Regels zijn er voor de mens en niet andersom. Als men zo leeft, komt er een nieuw mensenrijk waar het goed leven is en het leven goed."
Het monotheïsme werd ook in Europa aanvaard. De Jezus-idealen bleven wel bewaard, maar in plaats van dat 'nieuwe rijk' kwam je de kerk. In Arabië drong ook het christendom op, maar tegen de clans met hun vetes, tradities, bloedwraak, veelgodendom, geesten, demonen en magie werd een nieuwe godsdienst geformuleerd. De opkomende Islam probeerde ook hier met succes een monotheïsme in te voeren. Mohammed predikte rechtvaardigheid, gelijkheid en mededogen.
Godsdienst was en is een ontstaan maatschappelijk verschijnsel dat de ontwikkeling van de mensheid sterk beïnvloedt en dat net zo lang blijft doen als het nuttig is voor die ontwikkeling.
Is godsdienst nu nog nuttig? Nu in de eenentwintigste eeuw? Hoe lang blijft het nog (nodig)?
Verlichting
Dan omarmt Europa het avontuur. De Renaissance begint in Italië en zet door, gepaard met een stroom van nieuwe ideeën en kritiek. De wereld wordt ontdekt en in kaart gebracht. Iemand als Erasmus staat op. Francis Bacon onderstreept het belang van de waarneming. Galilei, Descartes, Spinoza kijken terug naar een barbaars verleden en leren van de eerste axiale golf met al z'n denken en denkers. Niet godsdienst, maar wetenschap helpt de mens nu verder.
Erasmus zoekt God niet in de hemel, maar in de natuur. Religie lijkt haar functie gehad te hebben. Eerder wordt godsdienst een rem op de ontwikkeling. Kerkelijke protesten tegen nieuwe ideeën beklijven in West Europa niet, maar elders (nog steeds) wel. De klassieken worden bestudeerd en bekritiseerd, mensen als Newton gaan verder. Waarneming en redenering zijn de beste argumenten om god te begrijpen. Heksenverbranding wordt afgeschaft, god nog niet.
Na 1700 komt de tijd van de uitvindingen en weer nieuwe inzichten. Stoommachines, evolutieleer, elektriciteit, telefoon, atomen, aardolie, aardgas, kernenergie, transport, genetische code, computer, nanotechnologie. Heel veel dat voorheen werd toegeschreven aan het ingrijpen van God, wordt nu definitief door de wetenschap verklaard. De gedachte dat de wetenschap de religie overbodig gaat maken dringt zich op. Daar waar deze ontwikkeling het verst gaat, waar de welstand stijgt, en waar het lijden van de mens minder wordt, net als de behoefte aan troost van boven, daar wordt het meest getwijfeld aan bovenaardse wezens. Secularisme breekt door. Waar nu nog godsdienst is, staat die de ontwikkeling van de mens in de weg. Tijd voor vertrek dus.
Erfelijkheid of milieu?
Is religie of godsdienstigheid erfelijk? Zit het in de genen van de mens? Soms wordt dat wel beweerd. En het zou kunnen dat het menselijk genoom iets in zich heeft opgenomen dat religie ondersteunt. Tenslotte bewerkt het al duizenden jaren de menselijke cultuur en het menselijk gedrag. Maar wat eenmaal in de genen zit, hoeft daar niet voor eeuwig te blijven. Het kan veranderen.
De ontwikkeling van de godsdiensten loopt niet overal in de pas. Godsdienst wordt anders ervaren in Afrika dan in Europa of Amerika. In bepaalde streken van de wereld is atheïsme nog een gevaar dat bestreden moet worden, in andere een verworvenheid. Kan het zijn dat de 'religie-gen' bij de Westerse mens als aan het verdwijnen is?
Het is in dit verband opmerkelijk dat het verlies van godsdienstig gedrag bij één individu in één leven plaats vindt, en wel zo grondig dat het haast onmogelijk is dat het 'religie-gen' in deze persoon aanwezig zou zijn (geweest). Haast iedere gelovige gelooft wat hem in de jeugd is aangereikt door ouders, familie, omgeving, enzovoort. Volgens mij een onontkoombare vorm van indoctrinatie. Wellicht is geloven toch echt iets dat door opvoeding en milieu wordt aangeleerd en heeft het met erfelijkheid niets te maken. Feit is dat het in diverse streken, vooral daar waar de wetenschap de grootste vorderingen maakt, wordt verdrongen.
Overigens heeft het zo'n tienduizend jaar geduurd voordat de mens een echte monotheïstische godsaanbidder was; het zou best tienduizend jaar kunnen duren voordat religie in de mensenmaatschappij wordt verklaard tot een verschijnsel uit de 'oude tijd'.
Toekomstmuziek
Als je enig idee hebt van het oude effect van godsdienst op de ontwikkeling van de mens, kun je vervolgens nadenken over het effect van eventuele afschaffing ervan. Dat de wetenschap de natuurverschijnselen kan verklaren, is blijkbaar niet genoeg om het geloof in een god overbodig te maken.
Er is meer. Zolang mensen geloven dat de moraal van god gegeven is, zullen ze niet verder groeien richting autonomie. De mensheid zal moeten inzien dat de mens in dienst staat van het voortbestaan van de soort in(clusief) zijn milieu, dat hij daar zelf verantwoordelijk voor is. Die omslag is
bepaald nog niet gemaakt.
Ook is de wereld nog niet een toneel van algehele vrede en welvaart, waardoor de individuele mens troost nodig heeft. Nog altijd wordt die gevonden in de godsdienst. Misschien zal godsdienst net zo lang in functie blijven, als de mens troost nodig heeft.
Voor het verdwijnen van de godsdienst zal dus het wetenschappelijk onderzoek moeten doorgaan, zal welvaart en welzijn moeten groeien en moet de mens zijn eigen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag durven aanvaarden.
Alleen dan zal godsdienst een voorbijgaand verschijnsel zijn in de mensenmaatschappij.
Amsterdam 2014, Daan van Alten