antiautoritaire opvoeding
Maakbaarheid van mens (en maatschappij)
Wat doet een thema 'maakbaarheid' in een collage over antiautoritaire opvoeding? Deze vraag is niet zo moeilijk te beantwoorden als je let of de enorme inzet van de jongeren in de jaren zestig, en met name op de kracht van hun overtuigingen. Ze vechten tegen alles wat volgens hen niet deugt; het kan anders, beter, of dat nu de samenleving betreft of de mens of de manier van opvoeden. Zo'n inzet, al die inspanningen haal je niet overhoop als je niet ergens in gelooft. Ze hebben een rotsvast geloof in hun vernieuwing, in de kracht daarvan, in de noodzaak ook daarvan.
Ze geloven dat de maatschappij en de mens daarin veranderen kunnen, dat die 'maakbaar' zijn, en dat opvoeding daarbij een cruciale rol kan spelen. Ze gaan een nieuwe wereld maken, een nieuwe samenleving. Dat kan, en ze vinden dat het moet. Hun vergezichten gaan uit van de overtuiging, dat het mogelijk moet zijn hun ideeën te realiseren.
Allemaal brengen ze die ideeën op hun eigen manier onder woorden. Jan Smeets (in STRUKKEL) zegt dat er een mens moet komen die eigenzinnig, ongehoorzaam is, die onafhankelijk van de autoriteit zijn eigen beslissingen neemt, zijn eigen leven inricht.
Neem bijvoorbeeld de positie van de vrouw. De rollen blijken veranderbaar, concludeert Jacques Vroemen in een artikel in De Nieuwe Linie 1970. Ondanks het gezag van kerk en staat, blijken die rollen niet aangeboren, natuurlijk of eeuwig. Als je jongetjes een pop geeft en meisjes een auto, dan zul je zien dat ze allemaal gelijk met poppen en auto's spelen. Meisjes wordt geleerd dat ze moeten schoonmaken en jongens dat ze moeten timmeren. Dat zit heus niet in de genen.
Net zo denkt Hedy d'Ancona er over. Van al die typisch mannelijke en vrouwelijk eigenschappen blijft bij nadere beschouwing maar weinig over, schrijft ze ergens. De vrouw heeft bepaalde eigen biologische kenmerken die echt niet als verklaring kunnen dienen voor alle stereotypen die als typisch vrouwelijk gelden. De praktijk heeft bewezen dat dat projecties zijn van sociale ideeën. Begaafdheid en talent liggen in beide seksen verzekerd, sommige karaktereigenschappen zoals emotionaliteit zijn niet typisch vrouwelijk, maar menselijk. Alleen worden zij bij de opvoeding van meisjes aangemoedigd en bij jongetjes onderdrukt.
Overigens beperkt dat geloof zich niet tot de jongere opvoeders. Hun eigen ouders meenden ook dat een stevige tik genoeg invloed heeft om het karakter van hun kind te vormen. Zij maakten hun kinderen tot brave burgers; maakbaarheid was algemeen goed.
Geloof in maakbaarheid raakt direct de verhouding tussen nature en nurture, erfelijkheid en omgeving. Jean Jacques Rousseau poneerde al lang geleden dat kinderen bij de geboorte een onbeschreven blad zijn en dat opvoeding allesbepalend is. Kinderen zijn in aanleg neutraal, niet-autoritair, nog vrij van frustraties. De blauwdruk van het DNA, hoewel in de jaren zestig gepubliceerd, wordt nog door niemand echt gehanteerd.
Als in de jaren zeventig professor Buikhuizen onderzoek wil doen naar de erfelijke factoren voor crimineel gedrag, wordt hij weggehoond. Criminelen worden niet geboren, professor, maar gemaakt. Zelfs in de jaren negentig wordt het hersenwetenschapper Dick Swaab nog erg moeilijk gemaakt als hij homoseksualiteit koppelt aan iets in de prenatale hersens.
Met opvoeding kun je volgens de antiautoritairen een nieuwe mens creëren. En die nieuwe mens zal op zijn beurt later stevig bijdragen aan de realisering van een nieuwe maatschappij. De nieuwe opvoeder, die Swaab nog niet gelezen heeft, moet daarvoor het kind slechts op de juiste wijze in de juiste omgeving laten opgroeien.
Rond het jaar 2000 neigt men weer naar nature. Men weet dan veel beter hoe alles vastligt in de genen, in het DNA. De blauwdruk voor ieders groei en gedrag ligt al heel vroeg klaar.
Het idee dat mannen en vrouwen, jongens en meisjes gelijk zijn is inmiddels achterhaald. Hoe clichématig ook, jongens vallen op auto's en meisjes op glitterdingen en roze, de uitzonderingen daargelaten. Ook uit hersenonderzoek is gebleken dat er verschillen zijn; niets aan te doen. In het geëmancipeerde IJsland blijken jongens en meisjes voor wiskunde evenveel talent te hebben. Gewoon een kwestie van stimuleren. Op dit punt zijn de antiautoritaire ideeën (over de maakbaarheid van de mens) drastisch gecorrigeerd.
We geloven niet meer zo in maakbaarheid, zegt professor Micha de Winter in 2010 in Dagblad Trouw.
Wat is dan nog de waarde van het opvoeden? Weinig, zegt Dick Swaab in zijn Wij zijn ons Brein (2010). Volgens hem ligt het karakter al grotendeels vast bij de geboorte, ook al gaat de ontwikkeling van de hersens nog geruime tijd door. De mens maakbaar? Nauwelijks! Hij relativeert de invloed van opvoeding bij de vorming van het karakter, en zelfs op het gedrag van kinderen: Een kind is bij de geboorte geen onbeschreven blad en niet van nature goed. Het groeiproces wordt vanaf de conceptie aangestuurd door het DNA. Van daaruit worden chemische reacties in gang gezet en gecontroleerd. Als de genen van pa of moe aangeboren afwijkingen hebben, zal hun kind foute stoffen vormen of juist nodige stoffen ontberen.
De (chemische) grondstoffen voor deze processen komen van buiten. De eerste negen maanden zijn dat de voedingsstoffen van de moeder. Zolang de zwangere moeder lekker eet, zich goed voelt, blij en vol verwachting is, loopt het proces daarbinnen normaal. Als ze alcohol drinkt, pillen slikt, rookt of depressief is, ontvangt de ongeboren baby ongewenste stoffen. Die kunnen de ontwikkeling van het kind, ook die van de hersens, (nadelig) beïnvloeden.
Veel ligt dus al vroeg vast voor de rest van het leven: uiterlijk, karakter en aanleg. Blauwe ogen blijven blauw. Als het DNA zegt: dit wordt een jongen, gebeurt dat ook. Echter, onder invloed van bepaalde chemische stoffen kan die jongen zwak begaafd worden of in een verkeerd lichaam zitten. Papa kan zijn zoon nog zo'n Spartaanse opvoeding geven, als zoonlief anders in elkaar zit, zal hij met zo'n pa alleen maar doodongelukkig worden.
Het pasgeboren kind komt al met een rugzak vol karaktereigenschappen ter wereld. De antiautoritaire opvoeder zou met dit gegeven niet gelukkig geweest zijn. Die gelooft iets heel anders. Die ploetert maar met het opvoeden tot nieuwe mens, maar hoe 'nieuw' kan die eigenlijk worden? Wat haalt al dat gedoe van die antiautoritaire of wat voor opvoeders dan ook uit?
Het lastige kind maakt nu eenmaal stoffen aan, of hij produceert bepaalde stoffen juist niet. Kun je door opvoeden nog een beter mens van je kind maken als de hersens bij de geboorte al zo ver ontwikkeld zijn? Kun je een kind echt leren zijn driften in te dammen? En zo ja, hoe? Waarom geef je hem niet gewoon een pil?
Maar de tijd gaat snel. Er zijn weer nieuwe geluiden die de strakke determinatie van de nature weer relativeren. Een wetenschappelijke stroming die zich daarmee bezig houdt, heet epigenetica. Het zou toch mogelijk zijn erfelijke eigenschappen te remmen, bepaalde genen (stukjes DNA) te stimuleren, dan wel te stoppen. Wordt daarmee het geploeter van de opvoeders toch weer kansrijker? Heeft opvoeden toch de mogelijkheden die de antiautoritairen het toekenden?
Laten we even over vroegere aanpak fantaseren en analyseren met de kennis van nu: Stel dat een jongen bij een driftaanval erg schrikt van de boosheid van z'n vader. Papa wil niet dat zoiets ooit nog eens gebeurt en beperkt zich niet tot: 'dat vindt papa niet leuk hoor'. Door een flinke tik uit te delen of door hem streng en ernstig toe te spreken, pepert hij het jongetje in dat het iets ergs heeft gedaan.
Wie zegt dat op zo'n moment, met zo'n schrikeffect in het kinderlijf, in de cellen van de jonge hersens niet een chemische stof wordt aangemaakt, laten we het antischrikkine noemen. Plotseling wordt een daarvoor verantwoordelijk (maar slapend) gen geactiveerd, of een ander gen juist geblokkeerd. De hersens noteren deze gebeurtenis en onthouden dat die stof onder zulke omstandigheden gevormd moet worden en wat het effect daarvan is. De volgende keer dat het jongetje driftig dreigt te worden, weten de hersens wat ze doen moeten. Snel wordt het antischrikkine aangemaakt en de driftaanval in de kiem gesmoord.
Een beetje kort door de bocht natuurlijk, maar toch, het zou kunnen en een voorbeeld zijn van hoe effectief opvoeding kan zijn (en waarschijnlijk beter gecontroleerd dan het toedienen van een pil waar ook een soort antischrikkine in zit. Epigenetica zou wellicht het opvoeden, van welke soort dan ook, weer op een voetstuk kunnen plaatsen.
Kortom, opvoeding krijgt weer wat meerwaarde.
Zelfs Swaab onderstreept indirect het belang van opvoeden in zijn verhaal over Victor, een jongetje dat waarschijnlijk ooit te vondeling werd gelegd. Het kind had zich gevoed met vruchten en kleine dieren en werd op ongeveer tienjarige leeftijd in de bossen van Languedoc gevonden (1797). Hij werd Victor genoemd en onderzocht. Een arts in Parijs probeerde hem alsnog op te voeden, maar dat werd geen succes.
Hoewel volgens Swaab bij de geboorte al zoveel vast ligt wat toch ook Victor moet hebben meegekregen, blijkt dat normaal menselijk functioneren zonder opvoeding niet gaat.
Dit verhaal is wellicht hoopgevend voor ouders die aan de zin van opvoeding twijfelen. De antiautoritairen deden dat niet. Zij dachten hun kinderen op te voeden tot nieuwe mensen, met de gewenste karaktereigenschappen.
Niet alleen de maakbaarheid wordt de laatste jaren weer populairder, nog een paar jaren-zestig-begrippen krijgen een herkansing. De utopie en het ideaal worden weer uit de kast gehaald en weer opgenomen in de opvoedkunde. Die begrippen herinneren ons aan de utopieën van de jaren zestig en zeventig. Over de nieuwe mens en de nieuwe maatschappij werd gedroomd, daar werd voor gestreden, daar werd ook voor opgevoed.
Nu pleit Rutger Bregman ervoor weer in utopieën te denken. Hij citeert de Britse filosoof Bertrand Russell:
De mens heeft voor zijn geluk ook hoop nodig, verandering en vooruitgang. Belangrijk is dat we onze geest weer op de toekomst richten. Dat we in discussie gaan, over alternatieven denken. Dat we het idealisme herkennen in elkaar.
Waren de antiautoritaire opvoeders echt zo naïef? Misschien toch niet.